Deze principiële vaststelling wordt dan ook in artikel 1
van de Belgische wet van 22 juli 1970 op de ruilverkave
ling van landeigendommen uit kracht van de wet be
klemtoond. In de aanhef van dat artikel heet het: „Ten
einde in het algemeen belang tot een verdere econo
mische exploitatie van de landeigendommen te komen,
kan overeenkomstig de bepaling van deze wet overge
gaan worden tot ruilverkaveling van versnipperde en
verspreid liggende gronden".
De mogelijkheid die de Nederlandse ontwerp-Landin-
richtingswet biedt om verschillende vormen van be
sluitvorming aan te wenden, kan weieens tot moeilijk
heden leiden. Het onderscheid tussen een ruilverkave
lingsproject en een herinrichtingsproject zal voor de
belanghebbenden niet altijd even duidelijk zijn.
Hoe zal men aan de belanghebbenden in een bepaald
landinrichtingsproject kunnen duidelijk maken waarom
in een ruilverkavelingsblok moet worden gestemd, ter
wijl in een ander, eventueel naastliggend blok, waar
herinrichting wordt doorgevoerd, niet wordt gestemd?
En wat gebeurt wanneer dezelfde eigenaars, en ook
pachters, in verschillende blokken belanghebbenden
zijn? Zeker, de wet voorziet formeel: in landbouwgebie
den ruilverkaveling, in andere gebieden herinrichting;
de scheidslijn loopt echter, ook in Nederland, voor de
burger niet altijd zo duidelijk. Van groot belang is hierbij,
dat de keuze tussen herinrichting en ruilverkaveling in
een zo vroeg mogelijk stadium wordt gemaakt.
Organisatorisch verloop
Bij het nagaan van het organisatorische verloop van de
in Nederland ontworpen landinrichtingsprocedure,
moet worden vastgesteld dat het een ingewikkelde zaak
van lange adem is. De ontworpen landinrichting is de
voortzetting van de staande ruilverkavelingsprocedure;
deze laatste brengt reeds mede dat de gemiddelde tijds
duur van de totstandkoming van een ruilverkavelings
project nu rond de 12 a 15 jaar ligt.
Inzake complexiteit ligt de ontwerp-Landinrichtingswet
ook wat dat betreft volledig in de lijn van wat in andere
landen kan worden vastgesteld. Wij staan hier uiteraard
voor een van de grootste uitdagingen voor onze huidige
samenleving; deze wordt immers op elk gebied meer en
meer ingewikkeld.
Ruilverkaveling en landinrichting zijn geen geïsoleerd
gebeuren, maar zijn door hun juridische, administratie
ve, technische en psychologische aspecten verstren
geld in het net van menselijke activiteiten. De maat
schappelijke en economische ontwikkelingen in het al
gemeen hebben immers een grote invloed op de landin
richting, terwijl ook de politieke en sociale veranderin
gen er een grote rol bij spelen.
Ingevolge de wens de problemen nog integraler aan te
pakken dan bij ruilverkaveling reeds het geval is, en
daarenboven niet alleen de landbouw maar ook de an
dere aanspraakmakers op plattelandsruimte erbij te be
trekken, zal de realisering van een landinrichtingspro
ject niet eenvoudiger worden. De vraag moet dan ook
worden gesteld of de hele aangelegenheid nog behan
delbaar en overzichtelijk blijft. De techniek in haar meest
geperfectioneerde vorm helpt ons reeds zeer veel en zal
ons nog meer helpen; wij moeten evenwel vooral een
discrepantie vermijden tussen haar mogelijkheden en
dat wat de mens nog kan beheersen.
In het zoeken naar het in de hand houden van de proble
men die bij de landinrichting rijzen, dient vooral niet uit
NGT GEODESIA 82
het oog te worden verloren dat de eenheid in opvatting
en de naleving van het streefdoel moeten worden be
waard en dat de belanghebbenden niet in onzekerheid
mogen leven.
Moet hier ook niet worden nagegaan of de doorgedre
ven totaalaanpak, die landinrichting heet, noodzakelijk
zeer grote blokken moet omvatten, zoals nu bij ruilver
kaveling het geval is? De splitsing in kleinere, maar
grondiger behandelde stukken platteland, lijkt aange
wezen te zijn. Anderzijds moet ook worden overwogen
of voor bepaalde blokken o.a. een administratieve ruil
verkaveling, d.w.z. een elementaire vorm van landin
richting, niet moet worden behouden. Differentiatie en
verfijning van het toe te passen instrumentarium is aan
gewezen, want bij dit alles mag niet worden vergeten
dat landinrichting een middel is, en geen doel [19].
Noten
1. De ruilverkavelingsovereenkomst en de aanpassingsin
richting worden hier buiten beschouwing gelaten.
2. Flurbereinigungsgesetz in der Fassung der Bekannt-
machung vom 16. Marz 1976 (BGB1. IS. 546).
3. Flurbereinigungsgesetz vom 14. Juli 1953 (BTB1. IS. 591).
4. Cf. Seele, W., Von der Agrarlandumlegung und der Bau-
landumlegung zur Landumlegung; Vortrag im Internatio
nale Symposium „Die Ordnung des Bodensheute und
morgen" der europaischen Fakultat für Bodenordnung;
Strassburg am 25./26. Marz 1982.
5. Belgisch Staatsblad van 9 en 19 juli 1956.
6. Belgisch Staatsblad van 4 september 1970.
7. Er dient op te worden gewezen, dat er naast de wetgeving
op de ruilverkaveling uit kracht van de wet, die hier wordt
besproken, ook nog twee andere wetten op de ruilverkave
ling door het Parlement werden aangenomen, namelijk
een Wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatrege
len inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit
kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastruc
tuurwerken" (Belgisch Staatsblad van 23 november 1976)
en een Wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere
maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendom
men in der minne" welke de vrijwillige ruilverkaveling en
de ruilverkaveling bij overeenkomst regelt (Belgisch
Staatsblad van 9 maart 1978). Deze wetten worden even
wel nog niet veel toegepast.
8. Belgisch Staatsblad van 22 september 1978.
9. De doelstellingen van de ruilverkaveling uit kracht van de
wet in het Vlaamse gewest zijn opgenomen in artikel 62
van de aanvullende wet van 11 augustus 1978.
10. Cf. Wetsontwerp tot aanvulling van de wet van 22 juli 1970
op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht
van de wet met bijzondere bepalingen eigen aan het
Vlaamse gewest; Kamer van Volksvertegenwoordigers,
88 (BZ 1977), no. 1, 7 oktober 1977, p. 4 (Memorie van
Toelichting).
11. Cf. Leeuw A. de, De la nécessité de l'aménagement rural;
„Festschrift für Franz Schad". Düsseldorf, 1978, p. 342-
358.
12. Cf. Jaarverslagen van de Koning Boudewijnstichting.
13. Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de
instellingen (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980).
14. - Voorstel van Decreet van J. de Seranno c.s. houdende de
landinrichting. Vlaamse Raad, 22 december 1981.
- Voorstel van Decreet betreffende de landinrichting inge
diend door W. Demeester - De Meyer en M. Tyberghien-
Vandenbussche. Vlaamse Raad, februari 1982.
15. Loi no. 75-621 du 11 juilliet 1975 (Journal Officiel, 12 juli
1975).
16. Loi no. 80-502 du 4 juilliet 1980 - Loi d'Orientation agricole
(Journal officiel, 5 juli 1980).
17. Cf. Lamour, Le Cadran solaire; Paris, Robert Laffont, 1980.
18. Verslag namens de Commissie voor de Landbouw, uitge
bracht door J. de Seranno; Kamer van Volksvertegen
woordigers, 250 (1968-1969) no. 6,11 maart 1970, p. 22.
19. Cf. Leeuw A. de, De harmonisatie van de nationale wetge
vingen betreffenden de landinrichting. Algemeen Rapport
voor CEDR-congres Den Haag, 1973; „De Pacht", Den
Haag, 1973, p. 326-345.
207