100 punten tegelijk konden worden aangeboden. In verband met de sterke daling in het aantal benodigde terrestrische paspunten, ten gevolge van de invoering van de blokvereffening, is op deze weg niet verder gegaan, maar werd later, in 1971, voor dit doel een tafel computer Olivetti gekocht, in 1977 gevolgd door een Diehl Alphatronic. e. Fototriangulatie Gedurende bijna 40 jaar is de meetkundige grondslag van de topografische kaarten bepaald met behulp van de numerieke radiaaltriangulatie. Dat ten slotte, omstreeks 1970, deze techniek geleidelijk aan werd vervangen door aerotriangulatie, lag niet zozeer aan de methode als aan het feit dat de produktie van het triangulatie-apparaat definitief was gestaakt. Gedurende het eerste jaar van de kaartering, in 1932, werd nog gebruik gemaakt van de Zeiss-radiaaltriangu- lator van de TH Delft, maar vanaf 1933 heeft men zestien jaar lang, vrijwel zonder storing, intensief op het eigen apparaat getrianguleerd (zie fig. 1). Fig. 2. Radiaaltriangulator Wild RT; ontwerp prof. Roelofs. De triangulatie werd uitgevoerd op glasdia's; op iedere foto mat men vanuit het hoofdpunt drie A-punten aan de bovenkant en drie B-punten aan de onderkant. De stro ken werden om en om getrianguleerd; de niet-getriangu- leerde tussenstroken ontschrankte men dan op de A- en B-punten van de aangrenzende stroken. Puntsover- dracht vond nog niet plaats; van ieder radiaalpunt moest daarom een schets worden getekend. Op iedere tien A- en B-punten bepaalde men drie ter restrische punten. Na de ruitenvereffening werden de stroken in stukken gehakt en de delen steeds affien aan drie punten aangesloten. Na de oorlog werd deze aan sluitingsmethode vervangen door een parabolische cor rectie voor schaal en doorbuiging. Helaas bleek de prak tijk niet altijd overeen te stemmen met de theorie: de werkelijke afwijkingen vertoonden dan in het geheel geen parabolische vorm. Dan knipte men de strook weer in stukken. Na 1950 is men ertoe overgegaan om de tussenstroken ook te meten, omdat er moeilijkheden ontstonden bij de inpassing op de ontschrankers. Na de vereffening en correctie per strook werden ten slotte de resultaten van aansluitende stroken gemiddeld: een soort primitieve blokvereffening in fasen! Het was wel een heel gereken, maar de resultaten waren uitstekend en die werden nog merkbaar beter bij de ingebruikneming in 1957 van de radiaaltriangulator Wild RT, ontworpen door prof. Roe lofs (zie fig. 2). NGT GEODESIA 82 Bij dit werkelijk zeer goede instrument lagen beide platen stil en kon men het waarnemingssysteem en de meet- merken bewegen. De richtingsmetingen voerde men uit door twee draaibare, van meetmerken voorziene, glazen linealen om het hoofdpunt te draaien en over het paspunt te richten. De aflezing van de ingestelde richtin gen was zeer fraai: de graadwaarden van de ingebouwde theodolietranden werden op een glasvenster geprojec teerd. Ook afstandmeting was mogelijk, zodat het instru ment tevens als comparator kon worden gebruikt. In 1965 werden de simpele maar uiterst doeltreffende ITC-puntsoverdrachtapparaatjes („snapmarkers") in ge bruik genomen, hetgeen de nauwkeurigheid nog ten goede kwam en veel werk bespaarde. Omdat Wild wegens te geringe afzetmogelijkheden al zeer spoedig de produktie van deze voortreffelijke radiaaltriangulator staakte, werd vanaf 1970 geleidelijk aan het triangulatiewerk overgeheveld naar de Wild A 8; sinds 1975 wordt de Wild AMH voor de aerotriangulatie gebruikt. In de jaren 1954-1959 werd ook nog de mechanische radiaaltriangulatie (gleufmallenmethode) toegepast, voornamelijk voor het Waddengebied en voor speciale opdrachten in Nieuw-Guinea. Ten slotte zij nog vermeld dat in 1974 werd overgegaan tot puntsoverdracht en triangulatie in de originele film negatieven, waardoor de produktie van dia's overbodig werd en de markering van paspunten voor de ontschran- king aanzienlijk verbeterde. f. Ontschranking Deze werd vanaf 1934 uitgevoerd met behulp van door de firma De Koningh in Arnhem, naar een ontwerp van Schermerhorn, gebouwde ontschrankers (zie fig. 3). Vóór die tijd kon gebruik worden gemaakt van de Williamson ontschranker van de KLM. Vermoedelijk maakte men niet meer dan vier ontschrankingen per dag. In verband met het grote aantal te verwerken platen, als gevolg van het kleine negatiefformaat van de gebruikte opnamecamera, was het nodig in 1936 nog een extra apparaat bij De Koningh te bestellen. De scherpstelling van de apparaten werd door middel van mechanische inversoren geregeld. De vluchtpunt- sturing vond plaats door de negatieven met de hand een uit een nomogram te bepalen kappadraaiing te geven. 303 Fig. 1. Radiaaltriangulator Zeiss1934.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 21