1 16 666% en zijn niet-ontschrankte buurman t.o.v. el
kaar georiënteerd". Met twee handwielen kon men het
waarnemingssysteem, bestaande uit een op een kruis-
slede gemonteerde verlengde stereokijker, over het foto
beeld bewegen. Aan de kruisslede waren een meetmerk
en een excentrisch geplaatst tekenpiquoir, vast verbon
den. Na iedere instelling van het meetmerk op een punt
van het stereobeeld, werd de plaats ervan op het teken
blad met behulp van het piquoir doorgeprikt.
Bij dit instrument, zonder pantograaf, kon men volstaan
met één operateur, die zowel de puntjes prikte als de
potloodtekening opwerkte. Maar ook het werken met de
stereokartograaf ging moeizaam en zwaar, zodat vanaf
midden 1935 werd overgeschakeld op het direct op een
lichttafel calqueren van de diapositieven op transparant
materiaal (achtereenvolgens zellon, kodatrace en astra-
lon), het zogenaamde doortekenen. Weliswaar miste
men daarbij het stereo-effect, maar daartegenover stond
het grote praktische voordeel, dat tekening en fotobeeld
direct op elkaar lagen, waardoor vergeten details snel
konden worden opgespoord en bijgetekend.
De schaal van de basiskaart was oorspronkelijk 1
16 666%, maar na de invoering van de topografische
kaart 1 10 000 in 1952, werd geleidelijk overgeschakeld
op de schaal 1 12 500. In die periode werd voor de ba-
siskaartering ook wel uitgegaan van ontschrankte foto
kaarten op gewapend fotografisch papier. De topografie
werd in inkt opgetekend, waarna het fotobeeld werd
weggebleekt.
Aan deze methoden kwam een eind in 1959, toen de di
recte fotogravure op polyesterfolie werd ontwikkeld,
waarbij de ontschrankte luchtfotobeelden direct op het
graveermateriaal zelf werden aangebracht. Deze metho
de, welke nog steeds wordt toegepast, heeft een bespa
ring van 30% van het uittekenwerk opgeleverd.
Bovendien was de lijnkwaliteit van de gravure zoveel
beter dan die van de vroegere potloodlijnen, dat de kaart
1 10 000 voortaan kon worden gereproduceerd als een
directe vergroting van de basiskaart 1 12 500.
Fig. 5. Het uittekenen van ontschrankte diapositieven in 1950.
k. Automatisering
De eerste plannen om te komen tot een zekere mate van
automatisering bij de produktie van de topografische
basiskaart, ontstonden in de tijd dat er nog een aanzien
lijke krapte op de arbeidsmarkt was.
In 1974 en 1975 werd de eerste apparatuur aangeschaft,
bestaande uit een Gradicon digitiser en een elektroni
sche tekentafel Contraves. Hiermee zou geleidelijk aan
een groeiend aantal basiskaarten digitaal moeten wor
den gekaarteerd. Na een periode van software-ontwik-
keling en opleiding van tekenaars is een langdurige stag
natie in de uitvoering van de planned ontstaan, omdat
andere zaken voorgingen. Dat was in de eerste plaats de
ontwikkeling en verwerking van het Project DTM (zie
punt 5, onder b), welke in de periode 1976-1979 alle aan
dacht opeiste, en vervolgens het Project Bebouwing (zie
punt 5, onder c) en de digitale produktie van de kaart-
serie 1 250 000.
In 1982 werd een interactief grafisch systeem Intergraph
in bedrijf qesteld, primair bestemd voor de kaartering
1 250 000.
Foto-interpretatie en terreinverkenning
De belangrijkste veranderingen in de verkenning zijn de
overgang van naverkenning op voorverkenning, en de
verschuiving van terreinwerk naar kantoorarbeid door
versterkte toepassing van foto-interpretatie.
Na de invoering van de fotogrammetrie bleef men aan
vankelijk nog op de oude manier verkennen, d.w.z. men
tekende eerst uit de luchtfoto's een basiskaart in pot
lood, die men dan in het terrein naverkende, waarbij de
luchtfoto als hulpmiddel werd gebruikt. Dit had als na
deel, dat allerlei details, die bij het fotogrammetrisch uit
tekenen ten onrechte waren getekend of weggelaten, tij
dens het terreinwerk weer moesten worden gecorri
geerd. De topograaf deed de verkenning dus in het
terrein op de foto en corrigeerde dan achteraf het teken
stuk. Bij de overgang op voorverkenning vervielen deze
bezwaren; de tekening van de basiskaart werd uitge
voerd aan de hand van de verkenningsresultaten.
Tot de overgang naar deze verkenningen werd men op
geleidelijke wijze gedwongen, omdat al spoedig bleek
dat het uittekenen van de diapositieven achterbleef, zo
dat de basiskaart in het voorjaar niet op tijd gereed was
om mee naar buiten genomen te worden.
4. De fotogrammetrische basiskaartering nu
Nadat in het voorgaande een beeld is gegeven van de
veranderingen welke sinds 1932 in de toepassing van de
fotogrammetrie zijn opgetreden, volgt onderstaand een
overzicht van de momenteel voor de samenstelling van
de topografische basiskaart in gebruik zijnde technieken.
Deze kaarteringsmethode stoelt geheel op de opvatting,
dat consequente en zorgvuldige toepassing van de
enkelbeelduitwerking d.m.v. (differentiële) ontschran-
king en daarop volgende fotogravure, op snelle en uiterst
efficiënte wijze een produkt van uitstekende kwaliteit
kan opleveren. Essentieel daarbij is, dat een splitsing
wordt aangebracht tussen het zeer arbeidsintensieve,
minutieuze, maar relatief eenvoudige kaarteerwerk (gra
veren, digitaliseren) en de apparaat-gebonden, com
plexere, zuiver fotogrammetrische manipulaties.
a. Werkpakket
Het basispakket van de TDN wordt bepaald door de eis,
dat de topografische kaarten geregeld moeten worden
bijgehouden of vernieuwd. Deze bijhouding geschiedt
periodiek, met intervallen van 5, 7 of 10 jaar. Het jaarlijks
te bewerken gebied wordt afgeleid van de lange-termijn-
planning, waarin rekening houdend met de herzienings-
NGT GEODESIA 82
305