cycli en de totale verwerkingscapaciteit van het bedrijf,
voor ieder kaartblad is aangegeven, wanneer het voor
vernieuwing of herziening in aanmerking komt.
Voor wat betreft de produktie van fotogrammetrische
basiskaarten geldt, dat gemiddeld per jaar 75 volle
kaartbladen 1 12 500 moeten worden bewerkt, leder
blad heeft een zekere dichtheidsgraad, variërend van 1-5
(dit is een gewichtsfactor welke in rekening wordt ge
bracht bij de planning van de graveertijden). De graveer-
tijd voor een volledige nieuwe basiskaart van gemiddelde
dichtheid (3) is 400 werkuren.
Voor de uitvoering van de basiskaartering zijn gemiddeld
per jaar 18 kartografen nodig. In de werkelijke bezet
ting is echter een periodieke seizoeninvloed te bespeu
ren.
b. Luchtfotografie
Uitgangspunt voor de kaartering is verticale luchtfoto
grafie 1 18 000, opgenomen met de camera Wild RC 10,
Normalaviogon, f 21 cm. leder jaar wordt, in het bla
derloze voorjaarsseizoen tussen 20 februari en begin
mei, een gebied van ongeveer 5000 km2 gefotografeerd.
Van iedere opname worden het filmnegatief en twee
contactafdrukken afgeleverd, waarvan er één in de Foto-
theek wordt opgenomen en daar voor gebruik door der
den beschikbaar is, terwijl de andere voor de fotogram
metrische bewerking dienst gaat doen. De stroken lopen
oost-west en hebben een dwarsoverlap van 24%; de
langsoverlap van de opnamen moet 58-63% zijn. Iedere
foto wordt genummerd met een getal van 6 cijfers, waar
uit men bij benadering kan vaststellen in welk gedeelte
van het land de foto is gesitueerd.
Na ontvangst en keuring van het materiaal vertakt het
arbeidsproces zich in twee parallel verlopende stromen,
een fotogrammetrische en een topografische, welke ten
slotte samen het uiteindelijke fotogrammetrische ma
nuscript, de gegraveerde basiskaart, opleveren.
De fotogrammetrie zorgt voor de mathematische bewer
king van de luchtfoto's, terwijl in de topografische
bewerkingsfase, door middel van foto-interpretatie en
terreinverkenning, de kaartinhoud wordt vastgesteld.
c. Voorbereiding
Bij de fotogrammetrische bewerking worden steeds
rechthoekige stukken terrein van 40 x 25 1000 km2
tegelijk aangevat, samenvallend met de begrenzing van
twee naast elkaar gelegen kaartbladen 1 50 000. Een
dergelijk gebied bevat 4 x 4 16 basiskaarten en wordt
bedekt door acht vliegstroken met in totaal ca. 180
modellen.
Tijdens de voorbereiding wordt per gebied een model
overzicht samengesteld, waarin schematisch de ligging
van alle modellen is aangegeven. Op de luchtfoto's wor
den de gemeenschappelijke gebieden aangeduid (de z.g.
keuzegebieden), waarin terrestrische of fotogrammetri
sche paspunten moeten worden bepaald. Daarna wordt
nagegaan of op de luchtfoto's punten zichtbaar zijn,
waarvan reeds coördinaten beschikbaar zijn, zoals bijv.
getrianguleerde torens of ongewijzigde punten, welke bij
een vorige kaartering zijn bepaald.
Aan de hand van het modeloverzicht kunnen de grenzen
voor de blokvereffening worden vastgesteld en ook het
aantal en de ligging van de nieuw te bepalen terrestri
sche paspunten. In de regel wordt een modeloverzicht
opgedeeld in vier blokken, die elk vier basiskaarten om
vatten. De voorbereiding vergt per modeloverzicht ca.
één manweek werk.
d. Terrestrische metingen
Bij de vliegerij voor de TDN vindt geen signalisering van
paspunten plaats. Als paspunten worden dus natuurlijke
punten genomen. Tegenwoordig kiest men als terrestri
sche paspunten voor het overgrote deel daknokken of
hoeken van platte daken, waarbij solide en nieuwe ge
bouwen de voorkeur hebben. Dit geeft de beste garan
tie, dat de punten ook nog voor latere kaarteringen
kunnen worden gebruikt. Primair is echter de voor
waarde, dat de punten op de luchtfoto's goed zichtbaar
zijn.
Door deze methode van punten selecteren is het aantal
nieuw te bepalen paspunten de laatste jaren drastisch
verlaagd; het bedraagt momenteel nog slechts ca. 80 per
jaarprogramma van 5000 km2. Een meetploeg, bestaan
de uit een landmeter en een chauffeur met een Land
rover, meet gemiddeld 2Vi punt per dag; in open terrein
4, in moeilijkere gebieden 2.
De paspunten zijn gesitueerd langs de randen van de
fotogrammetrische blokken. Waar geen bruikbare ge
bouwen kunnen worden gevonden, moeten andere goed
zichtbare, doch minder permanente, terreindetails wor
den gekozen. Meestal worden per paspunt 2 a 3 foto-
punten bepaald. De metingen worden bij voorkeur direct
gekoppeld aan de punten van het RD-stelsel; waar dit
niet eenvoudig mogelijk is, wordt gebruik gemaakt van
grondslagpunten, bepaald door andere diensten, in
hoofdzaak het Kadaster.
Tijdens de paspuntsbepaling worden ook verticale hoe
ken naar hoge objecten gemeten, ter bepaling van
obstakelhoogten. Deze hoogten worden opgenomen in
een digitaal obstakelbestand, waarvan de gegevens wor
den gebruikt voor de samenstelling van luchtvaartkaar-
ten, voor opname in de door de TDN uitgegeven militaire
coördinatenregisters en voor de werkzaamheden van het
Project Bebouwing (zie punt 5, onder c).
De paspunten en obstakelhoogten berekent men met
behulp van tafelcomputers Olivetti en Diehl. De meeste
worden niet vereffend; de overtallige waarnemingen die
nen in de berekening als controle. De nauwkeurigheid
van de punten blijft, afgezien van interpretatie-invloe
den, beneden de 10 cm.
Gedurende enkele jaren zijn nog extra metingen gedaan
ter vaststelling van de op de gedrukte kaarten aan te ge
ven magnetische declinatie.
Ongeveer een half jaar vóór de puntsbepaling voert
men een z.g. torenverkenning uit, waarbij alle in het ge
bied voorkomende getrianguleerde punten (RD-punten,
hoofdpunten en punten uit het TDN-systeem) worden
geïnspecteerd en eventueel opnieuw gefotografeerd.
e. Puntsoverdracht
Hierbij worden onder stereoscopische waarneming in de
dwarsoverlap van twee opeenvolgende vliegstroken bin
nen de keuzegebieden in de emulsie van de originele
negatieven minuscule gaatjes geboord, welke in de aero-
triangulatie als cirkelvormige kunstmatig gesignaleerde
punten worden gebruikt. Het is niet nodig hiervoor zicht
bare topografische details te nemen.
De puntsoverdracht vindt plaats met de Wild PUG IV,
een voortreffelijk apparaat, waarmee nauwkeurigheden
van enkele microns haalbaar zijn. De terrestrische
paspunten worden alleen ingeboord, wanneer ze later
ook voor ontschranking of orthofotoproduktie worden
gebruikt. Bij hooggelegen paspunten wordt in dat geval
extra een op het maaiveld gelegen fotogrammetrisch
paspunt in de negatieven gemarkeerd.
306
NGT GEODESIA 82