uitgetekend. Voor de bepaling van de grondslagpunten
paste men de gleufmallentriangulatie toe, met uitzonde
ring van het westelijke deel, de z.g. Vogelkop, waar men
de beschikking had over vooroorlogse, door de MD in
opdracht van de BPM vervaardigde, fotogrammetrische
kaarten.
Het aantal bekende punten was uiterst gering; hiervoor
werden enkele door vroegere terreinexpedities in coördi
naten bepaalde bergtoppen gebruikt, plus een gering
aantal punten aan de kust.
Het was vaak geen eenvoudige opgave om de obliques
van de soms ver uit elkaar liggende trimetrogoonopna-
men met elkaar te verbinden. Voor het uittekenen van de
obliques werd onder meer gebruik gemaakt van een
apparaat naar Nederlands ontwerp, de Light Spot Pro
jector, ook wel Kuiper-apparaat genoemd, naar de ont
werper, een medewerker van de BPM.
Om de kaartering tot het uiterste te versnellen, werden
de slotted-templet triangulatie en de stereokaartering si
multaan uitgevoerd. De stereokaartering werd na het ge
reedkomen van de triangulatie grafisch op de verkregen
triangulatiepunten ingepast.
De TDN voerde de projectieberekeningen voor de kaart
uit en ontwierp de bladindeling. De bladen werden be
grensd door meridianen en parallellen op de Internatio
nale Ellipsoïde en hadden afmetingen van 30 lengteminu
ten bij 20 breedteminuten. Verder had de TDN tot taak
om de potloodtekening te completeren met namen, aan
vullende topografie en hoogtevoorstelling, en er ten
slotte een gedrukte kaart van te maken.
Van de potloodtekeningen werden films gemaakt, waar
op de UTM-ruitennetten werden aangebracht. Deze
films werden versneden en gemonteerd in de definitieve
bladindeling, waarna op papierafdrukken ervan de resul
taten van foto-interpretatie werden ingetekend.
Bij de interpretatie moesten alle beschikbare luchtfoto's
en andere informatiebronnen (terreinstudies uit de oor
log, expeditieverslagen, enz.) worden benut. De ingete
kende en ingekleurde kaarten werden daarna in het net
op astralon overgetekend.
De toegepaste fotogrammetrische techniek was niet in
staat betrouwbare hoogte-informatie te leveren. Daarom
werd met behulp van de luchtfoto's een bergschaduwing
geschilderd, die ten slotte in bruin op de kaart werd afge
drukt. Zeer indicenteel konden op enkele bergtoppen
hoogtegetallen worden vermeld, afkomstig uit waar
nemingen door expedities.
Van een gedeelte ten noorden van het Centrale Berg
land, de z.g. Meervlakte, waarvan in het geheel geen
luchtfoto's voorhanden waren, werden door KLM Aero-
carto opnamen 1 40 000 gemaakt met een oude slinger
camera Zeiss P 10. Een opnamevliegtuig was daarvoor
gedurende enkele jaren op Biak gestationeerd.
Ten gevolge van de notoir slechte zichtomstandigheden
in dit deel van de wereld is het werk niet geheel voltooid.
Toch behoefde KLM Aerocarto niet met spijt op deze op
dracht terug te zien; de betaling geschiedde namelijk niet
op basis van afgeleverde produktie, maar van de ver
blijfsduur.
Bij de TDN was een speciale afdeling Nederlands Nieuw-
Guinea ingesteld, waar een ingenieur, een kartograaf,
een archivaris, zes foto-interpreteurs en tien tekenaars
plus een zaalchef werkzaam waren.
Aan de kaarteringsarbeid kwam in 1962 een abrupt
einde, toen Nederland werd gedwongen het bestuur
over het gebied over te dragen. Van de in totaal 284
kaartbladen waren er toen reeds 212 in druk verschenen
(135 in definitieve vorm en 77 met voorlopige namen).
Nog 77 bladen waren in een ver stadium van bewerking
en zouden binnen een jaar kunnen worden gedrukt. Op
11 maart 1964 werd 25 ton kaarten en luchtfoto's in een
oplegger geladen en overgedragen aan de Indonesische
ambassade.
b. Het project DTM (digitale topografie voor de pro
duktie van kunstmatige radarbeelden)
Sinds 1976 is de TDN betrokken bij de opbouw van een
internationale data base, welke onder meer zal worden
toegepast voor een verbeterde vliegopleiding. Reeds
jaren wordt bij deze opleiding gebruik gemaakt van
vluchtnabootsers of vluchtsimulatoren, waarbij de vlie
ger ,,op de grond" alle vlieghandelingen kan oefenen
zonder dat dit met hoge kosten en ongelukken gepaard
gaat.
De nieuwste vluchtnabootsers kunnen worden uitgerust
met een mogelijkheid voor radarsimulatie, d.w.z. dat
tijdens de gesimuleerde vlucht op een beeldscherm een
bewegend beeld verschijnt, dat overeenkomt met het
radarbeeld, zoals dat bij een werkelijke vlucht zou ont
staan. Het gesimuleerde radarbeeld wordt door middel
van een computerprogramma gegenereerd uit het drie-
dimensionele topografische gegevensbestand. Aange
zien het radarscherm een belangrijk oriëntatie- en
navigatiehulpmiddel voor de vlieger is, betekent de
mogelijkheid van radarsimulatie een aanzienlijke verbete
ring in de vluchtnabootsing.
Voor de opbouw van de data base is een multi-nationaal
project gevormd, waarin thans acht landen participeren:
België, de Bondsrepubliek Duitsland, Engeland, Frank
rijk, Italië, Nederland, Noorwegen en de Verenigde Sta
ten. leder deelnemend land heeft op zich genomen de
gegevens van zijn grondgebied overeenkomstig de gede
tailleerde specificaties te vervaardigen en ze ter beschik
king van de centrale data base in de Verenigde Staten te
stellen.
De data base bestaat in feite uit twee afzonderlijke
bestanden, nl. een hoogtebestand en een topografie-
bestand. Het hoogtebestand bevat de hoogte boven ge
middeld zeeniveau van een regelmatig netwerk van pun
ten, dat wordt gevormd als de snijpunten van meridianen
en parallellen. De afstand tussen de matrixpunten is 6'
in O-W-richting en 3'in N-Z-richting.
In het topografiebestand zijn een groot aantal topografi
sche elementen met hun coördinaten en coderingen op
genomen. De codering van een element bevat, naast de
objectcodering (ca. 250 elementen worden onderschei
den), informatie over de hoogte van het object boven
het maaiveld, gegevens over soort oppervlaktemateriaal
(metaal, steen, water, e.d.), over percentage boombe
dekking, enz. De coördinaten worden uitgedrukt in geo
grafische waarden in het systeem WGS 72.
Voor de uitvoering van het werk heeft de TDN een kleine
onderafdeling DTM (Digitaal Terrein Model) ingesteld. In
verband met de moeilijke huisvestingssituatie moest
deze in een dependance worden ondergebracht.
De werkzaamheden laten zich in grote trekken als volgt
beschrijven:
Uitgangspunt voor de samenstelling van het topografie
bestand zijn de bestaande kaarten 1 50 000 en de verti
cale luchtopnamen. De terreinanalyse is de fase, waarin
door middel van luchtfoto-interpretatie de topografische
elementen die in de specificaties staan vermeld, worden
310
NGT GEODESIA 82