FOTEF accepteert als terrestrische gegevens uitsluitend
paspunten (XY, Z, XYZ). Additionele gegevens als
hoogteverschillen, afstanden, azimuts- en vluchtgege-
vens kunnen niet worden ingevoerd. De reden hiervoor
is dat dergelijke gegevens van zeer beperkt nut zijn in de
normale grootschalige produktie van de Meetkundige
Dienst (schalen 1 4 000 - 1 6 000).
3. De voorprogramma's FOTEF 2/3
De voorprogramma's zijn simpele, snelle programma's,
waarin feitelijk weinig meer dan een serie opeenvolgende
gelijkvormigheidstransformaties (2D, 3D) plaatsvindt.
Benaderde waarden voor de onbekenden worden bereikt
in twee stappen:
stap 7: Strookvorming, door opeenvolgende modellen
aan elkaar te koppelen (fig. 2).
kundige Dienst tijdens alle triangulaties on-line uit
gevoerd.
2. Bij de strookaansluitingen worden eveneens de rest-
verschillen getoetst aan een tolerantiegrens. Deze check
is aanmerkelijk minder scherp. Ten gevolge van correla
tie tussen waarnemingen in opeenvolgende modellen,
en als gevolg van (kleine) systematische modelafwij
kingen, ontstaan bij langere stroken aanzienlijke strook-
deformaties, waardoor de tolerantiegrens volgens een
niet-lineaire functie afhankelijk moet worden gesteld van
de strooklengte [Schwarz e.a., 1982).
Waar bij ruimtelijke triangulaties bovendien de deforma
ties in de hoogtedimensie (Z) veel groter zijn dan in plani
metrie (XY), bleek hier voor het opsporen van fouten in
Z, opsplitsen van stroken in zo klein mogelijke deel-
stroken noodzakelijk (fig. 5). De opsplitsing geschiedt
geautomatiseerd.
Fig. 5. Opsplitsing in deelstroken bij ruimtelijke triangulaties.
Fig. 2. Strookvorming (3D).
stap 2: Transformatie van afzonderlijke stroken naar het
terrein (fig. 3). Wanneer een strook voor afzonderlijke
transformatie onvoldoende paspunten bevat, wordt deze
aangesloten op de overlap met eerder getransformeerde
stroken.
Fig. 3. Strookaansluiting (3D).
De invoer wordt gecheckt op drie niveaus (fig. 4).
CHECK OP DE MODELAANSLUITINGEN
CHECK OP DE STROOKAANSLUITING
CHECK OP DE BLOKVORMING
Fig. 4. Checks vóór de vereffening.
1Tijdens de strookvorming worden restverschillen in
de modelaansluitingen gecheckt op het 5o-niveau (bij
benadering; het betreft geen zuivere statistische toets).
De scherpte van deze check benadert de scherpte van de
latere w-toets na de vereffening. Deze check wordt ove
rigens ook reeds op de modelaansluitingen bij de Meet-
3. Nadat alle stroken zijn aangesloten, zijn van alle
modellen benaderde waarden bekend van de vier (2D) of
zeven (3D) transformatieparameters. Met behulp hiervan
worden de modellen afzonderlijk nagetransformeerd. Al
dus worden voor een punt, dat in meerdere modellen
werd aangemeten, meerdere uitkomsten verkregen. De
verschillen worden getoetst aan een tolerantiegrens, die
uiteraard niet scherper kan worden gesteld dan bij de
strookaansluitingen. Deze derde check geeft een con
trole op de strookaansluitingen onderling, dus feitelijk op
de blokvorming, en tevens op puntnummeringfouten.
Met de voorprogramma's kunnen fouten in een invoer
worden verwijderd tot op een zodanig niveau, dat inzet
van de statistische w-toets werkelijk zinvol wordt. Voor
beeld: bij een triangulatie met 1 5 000 fotografie zijn de
resterende fouten doorgaans kleiner dan ca. 2 meter.
Ten slotte: de voorprogramma's zijn flexibel; zij stellen
geen bijzondere eisen aan de blokvorm noch aan het
aantal en de ligging van de paspunten.
4. Vereffening en toetsing
SCAN II vormde de basis voor de ontwikkeling van de
vereffenings- en toetsingsprogramma's van FOTEF. De
in paragraaf 2 gegeven vergelijkingen van de gelijk
vormigheidstransformatie worden na linearisering herleid
tot de tweede standaardvraagstukvorm. Evenals in
SCAN II wordt een oplossing bereikt via Choleski-
decompositie en worden alle matrices in zeefvorm
opgeslagen.
Omdat in fotogrammetrische vereffeningsproblemen de
matrices zeer veel groter zijn dan in vereffeningen van
terrestrische netwerken, zijn bovendien alle matrices
314
NGT GEODESIA 82