De schalen 1 500 en 1 2 000 worden thans gehanteerd
voor respectievelijk bebouwde gebieden en ruilverkave-
lingsgebieden. Wel moet in dit verband voor de volledig
heid worden opgemerkt, dat de genoemde kaartschalen
1 500 en 1 1 000 in een groot aantal gevallen als ver
groting van respectievelijk de 1 1 000 en 1 2 000 kaar-
teerschalen moeten worden gezien.
a. Het signa/iseringsplan, het vliegplan en de luchtfoto
grafie
Het opmaken van het signaliseringsplan geschiedt op
basis van de informatie betreffende het gebied en het
program van eisen voor de te vervaardigen kaart.
Ten einde tot een zo goed mogelijk overzicht van alle van
belang zijnde factoren te geraken, is ter zake een goed
overleg met de opdrachtgever, i.e. veelal een provinciale
directie van het Kadaster, noodzakelijk.
In verband met de systematische bladindeling van de
GBKN worden de vliegstroken in hoofdzaak „oost
west" geprojecteerd. Ten einde een optimale systema
tiek bij de uitwerking te verkrijgen, is een aantal jaren
geleden bovendien overgegaan tot een zodanige foto-
schaal, dat het fotogrammetrische model qua hoogte
identiek is aan de kaarthoogte. Voor de al of niet ver
grote 1 2 000 kaartschaal betekent dit een modelhoogte
van 1 000 m. De fotoschaal die daarmee in overeenstem
ming is, bedraagt 1 6 200.
Door deze keuze van de fotoschaal wordt tevens bereikt,
dat de mogelijkheden tot interpretatie van het fotobeeld
worden vergroot, hetgeen de volledigheid van het kaart
beeld ten goede komt en dus de noodzaak tot naverken-
ning vermindert.
Behalve dat voor de al of niet vergrote kaartschaal
1 1 000 een en ander heeft geleid tot de fotoschaal
1 3 100, is hier tevens sprake van nog een bijkomend
aspect. De kaartschaal 1 1 000 c.q. 1 500 wordt veelal
toegepast in geval van bebouwd gebied. De grote hoe
veelheid topografische details heeft daar tot de keus
voor de kleurenopname geleid. Gedurende nu inmiddels
een aantal jaren zijn goede ervaringen opgedaan met
deze kleurenfotografie.
Voor wat betreft de grondslag voor de blokvereffening is
in de afgelopen jaren een duidelijke verbetering te
bespeuren geweest. Tot de introductie van de kring-
netten werden de noodzakelijke paspunten veelal afge
leid van veelhoekspunten. De veelhoeken waren zeker in
de wat grotere blokken niet steeds van een voldoende
kwaliteit; in elk geval was de onderlinge samenhang van
de verschillende veelhoeken niet altijd voldoende. Het
gevolg hiervan was, dat bij de blokvereffening spannin
gen optraden.
Met de introductie van de kringnetten valt een grote ver
betering te constateren. Opvallend is dat betere resulta
ten met blokvereffeningen worden verkregen. De homo
geniteit van het paspuntennet sluit beter aan bij die van
het fotogrammetrische blok.
Voor wat betreft het aantal benodigde paspunten wordt
nog steeds vastgehouden aan een regelmatige verdeling
ervan langs de rand van een blok. Voor de onderlinge af
stand wordt als vuistregel aangehouden: om de twee a
drie basislengten, hetgeen betekent dat langs de rand
van een blok om de één a anderhalve strookbreedte een
paspunt moet worden gesignaliseerd. Uit veiligheids
overwegingen (verstoring e.d.) worden per paspunt
veelal twee of drie signalen uitgelegd. In de veel voorko
mende situatie dat blokdelen tevens in een andere (gro-
NGT GEODESIA 82
tere) schaal moeten worden gefotografeerd vanwege de
aard van de topografie (bijv. bebouwing), is het gebrui
kelijk om de voor deze deelblokken noodzakelijke pas
punten te ontlenen aan de „kleine" schaal-opnamen. Uit
zorgvuldigheidsoverwegingen worden langs de blok
grens van de deelblokken in die gevallen wel signalen uit
gelegd, doch vooralsnog niet in coördinaten bepaald.
Het resultaat van deze voorbereidende werkzaamheden
is een signaliseringsplan met behulp waarvan de op
drachtgever de signalisering van de paspunten ter hand
kan nemen. Als afgeleide van het signaliseringsplan
wordt het vliegplan opgemaakt. Dit vliegplan wordt met
de opdracht tot luchtfotografie uitgegeven en bevat op
een ondergrond van de topografische kaart de assen van
alle te vliegen stroken.
Op deze kaart is tevens aangegeven op welke schalen de
fotografie moet worden uitgevoerd, de te gebruiken
camera, de noodzakelijke overlappercentages en de
soort opname (bijv. zwart-wit; kleur).
De opdracht tot luchtfotografie geschiedt onder de „Al
gemene voorwaarden voor de uitvoering van verticale
luchtfotografie". Deze Algemene voorwaarden bevatten
o.m. kwaliteitseisen, waaraan de opname dient te vol
doen en verkeren nog in een groeifase.
b. Technische voorbereiding, aerotriangulatie en blok
vereffening
De technische voorbereiding omvat de constructie van
de meetkundige grondslag in het fotogrammetrische
blok. Gebruikelijk is, dat de opdrachtgever op de
contactafdrukken de plaats van de paspuntsignalen aan
geeft. In dezelfde contactafdrukken wordt aangegeven
hoe het fotogrammetrische blok wordt gevormd.
Ten einde modelverbindingen tot stand te kunnen bren
gen, worden per modelhoekpunt twee punten gekozen
en aangegeven in aangrenzende modellen. Na over
dracht van deze punten in de diapositieven, vindt de
meting van de afzonderlijke modellen plaats. Daartoe
wordt thans gebruik gemaakt van stereocomparatoren
of analoog-instrumenten. De aldus gemeten (en zonodig
berekende) modellen vormen de bouwstenen voor het
fotogrammetrische blok.
De combinatie van modellen, die met elkaar zijn verbon
den door twee punten per modelhoekpunt, wordt mede
met de inschakeling van de in coördinaten bekende
paspunten vereffend. Voor dit blokvereffeningsproces
wordt gebruik gemaakt van de Anblock-methode. Het
resultaat is een bekende absolute ligging van alle model
len van het blok.
c. Bladaanleg, kaartering en afwerking
Zodra het blokvereffeningsproces is voltooid, staat in
principe niets een kaartering meer in de weg. Alvorens
hiertoe te kunnen overgaan, is het evenwel noodzakelijk
kaarteerbladen aan te leggen. Dit houdt in het afbeelden
van de modelverbindingspunten op de schaal van de
kaartering ten einde met behulp daarvan de absolute
oriëntering van de modellen mogelijk te maken en de
topografie in kaart te kunnen brengen.
Voor deze fotogrammetrische detailmeting wordt van
een aantal uitwerkingsinstrumenten gebruik gemaakt.
Afhankelijk van de brandpuntsafstand van de gebruikte
camera (15, 21 of 30 cm) zijn meer of minder instrumen
ten inzetbaar, aangezien niet alle instrumenten geschikt
zijn voor de drie brandpuntsafstanden.
De afgelopen jaren is er van een aanzienlijke toename
van de vraag naar kaarteringen van bebouwde gebieden
329