straling daarvan kan men nog beschouwen het werk van G. Schut (oud-chef van de rekenafdeling van de Meet kundige Dienst) bij de National Research Council in Canada en dat van Ackermann (oud-staflid van het ITC) bij de TH in Stuttgart. De afgenomen betekenis van de vroegere ervaring werd nog in de hand gewerkt door het feit, dat het gebruik van comparatoren voor waarne mingen de invloed van instrumentele fouten grotendeels elimineerde, terwijl anderzijds het invoeren van verfij ningen van het mathematische model (bijv. door het toe passen van correcties voor lensvertekening, filmdefor matie, enz.) sterk is vereenvoudigd. Niettemin wordt nog steeds geconstateerd, dat de in de praktijk verkregen resultaten enkele malen onnauwkeuri ger zijn dan wat men op grond van theoretische be schouwingen meende te mogen verwachten. Dit pro bleem is een stuk dichter bij een oplossing gebracht door een grootscheeps empirisch onderzoek dat, in OEEPE- verband, onder leiding van Ackermann werd uitgevoerd. Een terrein in „Oberschwaben" ter grootte van ca. 40 x 60 km en voorzien van een groot aantal (gesignaliseerde) bekende punten, werd gefotografeerd met twee wijd- hoek- en één superwijdhoekcamera, deels met een langsoverlap van 90% en een dwarsoverlap van 60%. Door verschillende instituten, waaronder het ITC en de Fotogrammetrische Dienst van het Kadaster, werden metingen uitgevoerd die centraal in Stuttgart werden berekend. Een van de belangrijkste conclusies uit de analyse van de beschikbare metingen is wel, dat de kloof tussen de theoretische verwachting en de praktijk resultaten belangrijk kan worden verkleind door bij veref fening z.g. onafhankelijke parameters in te voeren, die geacht worden rekening te houden met de blijkbaar on voldoende in rekening gebrachte systematische fouten. De studie van de beste keuze van deze parameters en hun mogelijk verband met fysische verschijnselen is nog niet afgerond. Niettemin is uit deze en andere experi menten wel gebleken, dat de nauwkeurigheid van de fotogrammetrische puntsbepaling een hogere mate van voorspelbaarheid heeft dan voorheen werd aangeno men. De bij de planning in rekening te brengen veilig heidsfactor kan derhalve worden verkleind, waardoor de efficiency van de puntsbepaling dienovereenkomstig kan worden verhoogd. Dit leidde vanzelfsprekend tot een toenemende vraag naar een gezonde theorie, waarop deze voorspellingen kunnen worden gebaseerd. Deze vraag heeft twee facet ten, nl. enerzijds naar de nauwkeurigheid die men kan verwachten bij een gegeven constellatie van terrestri- sche gegevens, en anderzijds naar het minimum aan ge gevens dat nodig is om een vooraf vastgesteld resultaat te bereiken. In beide gevallen wordt bovendien de vraag gesteld naar de betrouwbaarheid van het resultaat (m.a.w. de gevoeligheid voor het optreden van grove fouten). Ten behoeve van terrestrische metingen heeft Baarda, voortbouwend op het werk van Tienstra, een theorie ontwikkeld, die op deze vragen het antwoord kan geven. De aanpassing en toepassing van deze theorie op de pro blemen van de fotogrammetrische puntsbepaling komen in toenemende mate in de aandacht. Het werk van Molenaar verdient, als de belangrijkste bijdrage op dit gebied van Nederlandse zijde, speciale vermelding, ter wijl de bijdrage van Schwarz elders in dit nummer aan bod komt. NGT GEODESIA 82 5. Kaartering van het aardoppervlak De kaartering uit de luchtopnamen heeft in de afgelopen periode vrij ingrijpende ontwikkelingen te zien gegeven. Het merkwaardige hierbij is, dat de invloed daarvan op het gehele proces van foto tot kaart veel groter is voor het kartografische deel dan voor het fotogrammetrische. Een eerste voorbeeld daarvan is het gebruik van mo derne maatvaste tekenmaterialen. Het werk van de foto- grammeter werd hierdoor nauwelijks anders, echter voor de eventueel aanwezige tekenaar bij het instrument, en zeker voor de wijze van afwerking van de kaart op de tekenafdeling, was de invloed groot. De aanschaffing van de eerste computer bij het ITC viel ongeveer samen met de aankoop van de eerste automa tische tekentafel bij de Meetkundige Dienst van de Rijks waterstaat. Hierdoor waren de elementen aanwezig voor het ontwikkelen van de automatisering van de foto grammetrische kaartering. Deze kon echter pas goed op gang komen nadat een aantal fotogrammetrische instru menten was voorzien van een automatisch coördinaten- registreer-apparaat en nadat een plotter beschikbaar was, waarmee gekaarteerde punten door lijnen konden worden verbonden. Ten slotte kwam in 1969 bij de Meetkundige Dienst de eerste op digitale gegevens berustende situatiekaarte- ring tot stand. De te kaarteren punten worden in het instrument aangemeten en hun coördinaten worden, al of niet voorzien van een code, op tape geregistreerd. De computer transformeert de modelcoördinaten naar het RD-systeem (voert dus in feite een absolute oriëntering uit), waarna de tekenautomaat de kaart produceert. Dit principe is zowel bij de Meetkundige Dienst als bij andere diensten verder ontwikkeld, waarbij afhankelijk van het doel, wel een aantal nuanceverschillen optreden. Gezien vanuit fotogrammetrisch standpunt zijn deze ver schillen echter niet essentieel. Voor de fotogrammeter aan het instrument is er immers weinig veranderd. In plaats van het bedienen van het pedaal, dat de tekenstift of de graveernaald van de tekentafel commandeert, drukt hij nu op de knop, die de coördinatenregistratie in werking stelt. Indien zijn opdracht niet het tekenen van hoogtelijnen omvat, kan hij de absolute oriëntering van het model aan de computer overlaten, hetgeen zijn taak enigermate verlicht. Daartegenover staat dat hij aandacht moet besteden aan de codering van de geleverde informatie, terwijl de con trole op fouten of onvolledigheden speciale attentie vraagt. Wat dit laatste betreft, zijn bij de onderscheiden diensten verschillende mogelijkheden aanwezig. Het eenvoudigst is het gebruik maken van de aan het instru ment gekoppelde tekentafel, waarop gelijktijdig met het digitaliseren een controletekening wordt gemaakt. Deze methode is waarschijnlijk de meest tijdrovende, terwijl bovendien niet alle instrumenten meer van een tekentafel worden voorzien. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van het „blind" digitaliseren. De resultaten worden in een kleine computer ingevoerd, die tevens is voorzien van een beeldscherm. Nadat de absolute oriën tering is uitgevoerd, verschijnt het kaartbeeld op het scherm, zodat direct de nodige verbeteringen en aan vullingen kunnen worden uitgevoerd. De ervaring heeft geleerd dat een geroutineerde waarnemer een voor een leek verrassend volledig resultaat weet te bereiken. Ten slotte bestaat de mogelijkheid om tijdens het digitali seren het resultaat direct op een voor de waarnemer ge makkelijk zichtbaar scherm te projecteren, zodat hij zijn verrichtingen van stap tot stap kan volgen. 289

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 7