Welke methode voor welk doel het meest efficiënt zal blijken te zijn, hangt mede af van de „hardware" die in vele variaties door de fabrikanten op de markt wordt gebracht. Een uitspraak op basis van de thans bestaande situatie en aanwezige ervaring lijkt nog wat prematuur. Buiten het kader van de beschrijving van de fotogram- metrische ontwikkeling valt de daaraan parallel lopende automatisering op kartografisch gebied. De combinatie van een door de fotogrammetrie geleverd digitaal gege vensbestand met een eveneens in digitale vorm gebracht resultaat van aanvullende terrestrische metingen (onver schillig of deze als voor- dan wel naverkenning zijn ver kregen) waaraan, indien gewenst, gegevens betreffende symbolen, namen enz. kunnen worden toegevoegd, biedt vele tijd- en arbeidbesparende mogelijkheden. In het kader van dit verslag zal daarop echter niet worden ingegaan. Interessanter is om nog even stil te staan bij de maat schappelijke gevolgen van de technische vooruitgang. Twee facetten hiervan zullen nader worden belicht. Toen in 1931 het eerste grote fotogrammetrische in strument (de stereoplanigraaf C4) werd aangeschaft, bedroegen de kosten daarvan ongeveer het twintig- voud van het jaarinkomen van een waarnemer. Voor het verkrijgen van een lonende exploitatie was het gebruik van het instrument in een twee- of drie ploegendienst een logische consequentie. Thans is die factor twintig gereduceerd tot drie a vier. Als ge volg daarvan werd in 1975 door de Meetkundige Dienst terecht besloten de tot dan toe gebruikelijke ploegendienst radicaal af te schaffen, ondanks het feit dat daardoor het aantal instrumenten vrijwel moest worden verdubbeld. Het verschil in arbeids omstandigheden tussen de fotogrammeters en het overige bureaupersoneel kwam hiermee te vervallen. De automatisering in fotogrammetrie en kartografie zal in de toekomst grote invloed hebben op de inhoud van de functies van het bij beide vakgebieden betrok ken personeel. Een eerste symptoom hiervan is reeds zichtbaar bij de Meetkundige Dienst, die ook in het verleden vaak voorop liep bij het trekken van conse quenties op maatschappelijk gebied van de techni sche ontwikkelingen. In het boekje: „Een halve eeuw Meetkundige Dienst", uitgegeven in oktober 1981 wordt op p. 35 gemeld dat thans wordt gestreefd naar een integratie van het fotogrammetrische en kartografische werk. Dit is inderdaad een logische stap in de ontwikkeling, waarbij het werk van de foto- grammeter en de kartograaf hoe langer hoe meer ge lijkenis gaan vertonen en de speciale vaardigheden, waaraan zij vroeger hun gescheiden image ontleen den, meer en meer aan betekenis verliezen. De fotogrammeters kunnen verwachten dat in de toe komst, bij uitbreiding of vervanging van het bestaande instrumentarium, de keus zal vallen op de z.g. analytical plotter. De uitvoering van een relatieve en absolute oriëntering van een beeldenpaar wordt dan gereduceerd tot het indrukken van de juiste knop(pen). Ten aanzien van de absolute oriëntering is dat ten dele nu reeds het geval. Het zwaartepunt van het werk van de fotogram- meter komt dan (naast het uitvoeren van enige parallax- metingen) te liggen op het interpreteren van het stereo scopische beeld, het daarin selecteren van die informatie die voor het doel van de kaartering relevant is en het daaraan toevoegen van de juiste codering. De grens tussen dit werk en dat van een „kaart-redacteur" is dan nauwelijks meer aan te geven. De kartograaf merkt reeds nu de invloed van de auto matisering. De tekenautomaat levert keurig gegraveerde kaarten af, zodat op zijn tekenvaardigheid nauwelijks meer een beroep behoeft te worden gedaan. In toe nemende mate worden hem ook de resultaten van het terreinwerk, al dan niet door tussenkomst van de reken- afdeling, in digitale vorm toegeleverd. Wanneer hij ge bruik moet maken van in grafische vorm aanwezige ge gevens, zal hij ernaar streven deze eerst met behulp van een „digitiser" in digitale vorm te brengen. Kortom, ook zijn werk tendeert naar het coördineren en selecteren van de voor een bepaald doel gewenste informatie en het geschikt maken daarvan voor behandeling door de tekenautomaat. Beide soorten functionarissen hebben gemeen dat zij een gebruikerskennis van de aan de processen ten grondslag liggende programmatuur moeten hebben. De hier gesignaleerde tendens naar een integratie van beide functies, waarvoor bij de Meetkundige Dienst een aanzet is gegeven, zal zich ongetwijfeld ook bij andere foto grammetrische diensten, zij het wellicht in aangepaste vorm, aandienen. Het gebruik van luchtfoto's, dan wel vergrotingen of ontschrankingen daarvan, neemt in Nederland geleidelijk toe, deels omdat ze als substituut voor een getekende kaart sneller en goedkoper kunnen worden geleverd, doch ook omdat men in toenemende mate tot de erken ning is gekomen dat de luchtfoto een grote hoeveelheid semantische informatie bevat, die voor beheersdoel- einden van velerlei soort bijzonder nuttig kan zijn. Voor het gebruik van orthofoto's geeft het Nederlandse terrein minder aanleiding dan elders het geval is. Het is daardoor niet verwonderlijk, dat de studie van dit onder werp speciale aandacht heeft gekregen bij het ITC. Het zwaartepunt lag daarbij op het ontwikkelen van de pro grammatuur waarmee op uiteenlopende wijze opge bouwde digitale hoogtegegevens kunnen worden omge zet in de voor het instrument gewenste profielvorm. Deze programma's vormen een onderdeel van de bij het 0R1 van Wild behorende software. De digitale output van een fotogrammetrisch instru ment, eventueel aangevuld met gegevens uit andere bronnen, vormt een z.g. digitaal terreinmodel. Een van de vormen daarvan is het digitale hoogtemodel, waarbij het probleem optreedt van de relatie tussen de vereiste nauwkeurigheid van door interpolatie verkregen hoogten van terreinpunten en de daarvoor nodige dichtheid van het puntennet als functie van de terreinvorm en van de toegepaste interpolatiemethode. Door Makaroviö is in verschillende publikaties aandacht aan dit probleem besteed. Ten slotte zij erop gewezen dat de langs fotogramme trische weg verkregen digitale gegevens zich in die vorm bij uitstek lenen als een van de bronnen voor een geo- informatiesysteem. Aan het ontwikkelen van dergelijke systemen wordt vanuit heel verschillende aandachts velden gewerkt. Het is verheugend te constateren dat van fotogrammetrische zijde, waarbij de resultaten van de foto-interpretatie mede een rol spelen, aan deze ont wikkeling in positieve zin wordt meegewerkt. 290 NGT GEODESIA 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 8