L- I I I 562 501 62405 onbekenden oriëntering van de meetlijn coördinaten beginpunt meetlijn schaal van de afstanden vereffening voorlopige waarden voor de onbekenden door gelijkvormigheids transformatie op twee van de aansluitingspunten met controle van de schaal toepassing tweede standaardvraagstuk toetsing correcties voetpunt- en loodlijnmaten aansluitingspunten w-grootheid correctie standaardafwijking correctie tolerantie 2,61 x standaardafwijking correctie SIGNAALLIJST REKENPROGRAMMA •••KETL1JN '5LZ! 48 REG: 270 a A S L P ;v T F:?S V SRS.L TOL.V TOL.L W.V v/.L 6 2 602 0,07 -0,1* 0,09 0.08 2.2 4.2 6 2503 -0,0b v)1 3 0, 09 0. 08 2.6 4.0 6 2 405 0,0 1 O/.Cl 0,01 0,01 3.6 2,8 EPS.V correctie aan een voetpuntmaat van een aansluitingspunt EPS.L correctie aan een loodlijnmaat van een aansluitingspunt TOL.V tolerantie voor die correctie aan een voetpuntmaat TOL.L tolerantie voor die correctie aan een loodlijnmaat W.V w-grootheid voor die correctie aan een voetpuntmaat W.L. w-grootheid voor die correctie aan een loodlijnmaat Fig. 9. Vrije meetlijn. Naast de voerstraalmeting met vaste en vrije standplaats en naast de vrije meetlijn kunnen met Systeem Detail meting '76 nog de volgende meetconstructies worden verwerkt: het verlengde van een lijn; het snijpunt van twee lijnen; het bogensnijpunt; de rechthoekige polygoon voor het verwerken van blokmaten; de controlemaat; de collineariteitscontrole. Als tiende meetconstructie is in ontwikkeling het bereke nen van het snijpunt van twee lijnen, die evenwijdig lo pen aan andere bekende lijnen. Na invoering van de gegeven coördinaten en de metin gen in de projectbestanden, kan het rekenprogramma worden gestart. Op grond van de door dit programma geproduceerde signaallijst, met volledigheidsfouten en toleransoverschrijdingen, zullen een aantal mutatieron des noodzakelijk zijn. Het programma is erop gericht de berekening zover mo gelijk voort te zetten en, afgezien van ernstige tolerans overschrijdingen, coördinaten te berekenen. Aan de hand van de meldingen in de signaallijst dient dan de juistheid van die coördinaten te worden beoordeeld. De metingen worden in de volgorde van het bladzijde regelnummer verwerkt. Is een punt als gegeven punt in gevoerd, dan dient dit punt öf in het projectbestand ge geven coördinaten, öf in het projectbestand metingen als aangemeten punt met een lager bladzijde-regel nummer te zijn opgenomen. Zijn de coördinaten van een punt uit meerdere metingen bepaald, dan worden deze eerst gemiddeld voordat het punt in een andere berekening als gegeven punt wordt ingevoerd. Aan de hand van een door het kwaliteitsken merk bepaalde tolerantie, vindt hierbij een toetsing plaats. De berekende coördinaten worden opgenomen in het projectbestand berekende coördinaten. Wordt na een mutatieronde het rekenprogramma gestart, dan wordt het gehele metingenbestand opnieuw berekend, waarbij het bestand berekende coördinaten eerst wordt gewist. Als na een aantal mutatierondes een schoon metingen bestand is verkregen, kan na berekening worden overge gaan tot het samenvoegen en middelen van de bestan den „gegeven coördinaten" en „berekende coördina ten". Naast de gegeven coördinaten en de metingen zijn de elementen het derde basisgegeven van Systeem Detail meting '76. Zoals gezegd, worden aan de hand van het veldwerk de kadastrale en topografische elementen ge codeerd. Onder een element wordt een verzameling van punten verstaan, die grafisch als een eenheid kan wor den voorgesteld, zoals een perceel, een gebouw of een raster. Het element wordt vastgelegd, door het in de juiste volgorde vermelden van de nummer van de knik- punten. De codering van de elementen wordt genoteerd in het ponsconcept elementen en na verponsing opgenomen in het projectbestand elementen. In het ponsconcept elementen (zie fig. 10) zijn kolom men opgenomen voor de opgave van de perceelnum mers, de aard van de elementen en de wijze van afbeel ding op de kaart. In de rubrieken 1 t/m 9 worden de nummers van de punten genoteerd, die samen het ele ment vormen. De kadastrale en topografische elementen worden in het elementenbestand per perceel opgeborgen, waarbij het perceelnummer als sorteersleutel fungeert. Voor topo grafische elementen, die niet aan een perceel kunnen worden gehangen, wordt gebruik gemaakt van een fic tief perceelnummer. De vermelding van de aard van een element, zoals om trek kadastraal perceel, kadastrale topografie en overige topografie, maakt het mogelijk uit het elementenbestand bepaalde elementen te selecteren, ten behoeve van bij voorbeeld een oppervlakteberekening of een kaartering. Bij de verwerking van bijhoudingsmetingen wordt ge bruik gemaakt van gegevens van de oude kadastrale situatie, de z.g. oude stand. Door opgave van een per ceelnummer kunnen de gegevens van het betreffende perceel direct uit de percelenbank worden gelezen. Bij het tekenen van de hulpkaarten worden de kleuren van de lijnen automatisch door het systeem bepaald. Rood geeft de gewijzigde situatie aan, blauw de verval len situatie en zwart de ongewijzigde situatie. Bij het in passen van de nieuwe stand op het bijblad wordt alleen de gewijzigde situatie gekaarteerd. Nadat de projectbestanden berekende coördinaten en elementen op de vereiste wijze zijn gevuld, kan het te kenprogramma worden gestart. Met dit programma kunnen verschillende soorten kaarte- ringen worden gemaakt, zoals een proeftekening voor visuele controle van het kaartbeeld, een kadastraal bij blad, een hulpkaart bij een mutatie in de kadastrale situa tie, een werkplan 2 bij landinrichtingsprojecten en een grootschalige basiskaart. 'Afhankelijk van de soort kaartering kan worden gekozen tussen de vormen eilandkaart en raamkaart en tussen verschillende ruitennetten en randbeschriftingen. 358 NGT GEODESIA 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 12