Forumdiscussie naar aanleiding van de IMGL studiedag tachymetrie*) Het forum werd gevormd door: ir. H. Quee (voorzitter), ir. A. Urban, J. Erkelens, G. C. Klamer, ing. L. P. Boot, ing. B. T. van Miltenburg, L. M. Murre en ing. J. van Raamsdonk. De heer R. van der Ven vraagt waarom landmeetkundige diensten meestal elektro-optische tachymeters van Zeiss gebruiken. Zeiss was de eerste die zo'n instrument op de markt bracht en daar voor is men toen verwerkingssystemen gaan bedenken, antwoordt de voorzitter. Het enigszins merkgebonden zijn van die systemen is nog merkbaar als de tweede generatie tachymeters verschijnt. De heer Van der Ven zegt deze vraag te stellen, omdat veel kleine overheidsinstellingen worden overspoeld met aanbiedingen van elektro-optische apparaten en zich dan moeten beraden over de fi nanciële en technische aspecten van zo'n aanbod. Zeiss biedt een grote verscheidenheid van instrumenten, zegt de heer Klamer, maar geld speelt daarbij ook een rol. De heer Van Leijssen merkt op dat erg veel aandacht is geschonken aan de tachymeters van Zeiss. 'In wezen bepaalt de opslagruimte voor coderingen of een instrument bruikbaar is bij een systeem. Bij alle behandelde systemen is de Wild TC 1 even bruikbaar als de Elta-tachymeters, mits men de daarvoor benodigde conversiepro gramma's heeft. Een geheel programma ,,Van tachymeter tot kaart" moet los staan van het gebruikte instrument. De heer Quee is het daar in principe mee eens. Conversiepro gramma's zijn betrekkelijk eenvoudig. Het komt in de praktijk voor, dat meetgegevens van beide instrumenten worden verwerkt met hetzelfde programma. De heer Van Wijngaarden wil weten wat efficiënter is: werken met een lijncodering of met een puntcodering. De heer Quee zegt dat lijncodering op twee manieren kan, nl. met lijnsoortcodes en met lijnnummers. Werken met lijnsoortcodes heeft de beperking, dat lijn na lijn in zijn geheel moet worden geme ten. Dit kan minder efficiënt zijn. Het systeem van lijnnummers kent de mogelijkheid punten van verschillende lijnen door elkaar op te nemen. Als een puntcodering is toegepast, dan moet op het kan toor meer werk worden gedaan. Dit is echter van minder belang, als daarvoor een interactief grafisch systeem beschikbaar is. Fugro heeft zo'n systeem, zegt de heer Boot, en de werkzaam heden buiten worden tot een minimum beperkt. De heer Klamer constateert dat uit een puntenbestand gemakkelijk een lijnen- of projectbestand is te maken, maar omgekeerd is dat moeilijker. Het puntcodesysteem is meer elementair van aanpak, omdat men er alle kanten mee op kan. De heer Urban voegt hieraan toe, dat in het Geomap-systeem de mogelijkheid bestaat om zowel met punt- als met lijncodering te werken. Het binnen- en buitenwerk kan dan worden benaderd als een optimaliseringsprobleem. De heer Boot vindt dat bij tachymetrie de puntcodering en bij foto- grammetrie de lijncodering de voorkeur verdient. De heer Van der Weert constateert dat de angst voor uitwisselbaar heid van gegevens na invoering van de GBKN zo mogelijk nog is toegenomen en iedere landmeetkundige zijn eigen systeem ontwik kelt. Hij vraagt of bij de ontwikkeling van systemen voldoende reke ning wordt gehouden met deze uitwisselbaarheid. De heer Quee merkt op dat de Commissie Automatisering in de Kartografie een standaardformaat heeft ontworpen voor records van gecodeerde coördinatenparen. Door deze uniformering te vol gen, is een betere uitwisseling mogelijk, maar ook zonder deze regels in acht te nemen, is met een conversieprogramma uitwisse ling te realiseren. De heer Boot vindt het van essentiëler belang, dat iedereen het zelfde topografische element kan herkennen en wil dat er een volle dige lijst van duidelijk omschreven topografische elementen komt. De heer Horsius vraagt waarom van landmeetkundigen tegenwoor dig een (computer) talenknobbel wordt vereist om over landmeet kundige zaken te converseren. De landmeter heeft steeds meer te maken met automatisering, ant woordt de heer Quee. Hij krijgt dan te maken met computersyste men en ook met programmeertalen. De inleidingen zijn gepubliceerd in NGT Geodesia 1982, nos. 7/8 en 10. NGT GEODESIA 82 De heer Van Miltenburg ziet een Babylonische spraakverwarring bij de computertalen, maar gelukkig is het voor de gebruiker vol doende als hij de taal kent van de computer waarmee hij werkt. De heer Murre vindt het minder belangrijk, met welke taal men werkt. Belangrijker is de gebruikersvriendelijkheid van een programma. De heer Quee ziet hier een goede gelegenheid om nader in te gaan op de toegankelijkheid van toonbanksystemen en vraagt de gebrui kers van Geos en Wildmap hier iets over te zeggen. De heer Urban wijst op de voordelen van die systemen: men moet weinig programmeren, alleen wat conversieprogramma's maken. De gebruiker behoeft alleen de grondbegrippen en de commando's, niet de programmeertaal, te kennen om ermee te kunnen werken. De heer Quee vraagt hoe afhankelijk men is van de leverancier voor aanvullingen en wijzigingen, en of dit moeilijkheden geeft. De heer Urban heeft geen moeilijkheden ondervonden. Desge wenst kan men zelf de programma's uitbreiden, maar zijn bedrijf besteedt het programmeren uit, behalve als het kleine programma's betreft. De heer Quee ziet de band met de leverancier als een nadeel, maar zelfbouwsystemen hebben ook nadelen, o.a. het vele werk wat er voor moet worden gedaan, voor het bruikbaar is. Het is te moeilijk om de voor- en nadelen tijdens deze discussie te vergelijken. De heer Urban vult daarop zijn voorgaande opmerking aan met te stellen, dat het systeem wel goed moet zijn en over uitgebreide mo gelijkheden moet beschikken. Er is bijvoorbeeld gesproken over de mogelijkheid van het hanteren van symbolentabellen. Een systeem moet een uitgebreide mogelijkheid hebben om die symbolen te creëren. De heer Erkelens beantwoordt een en ander voor wat betreft het Geos-systeem. De conversatie met het systeem gaat in het Duits. De documentatie over de structuur van programma's en bestanden is wat onvolledig. Het gebruik documenteert eigenlijk zichzelf door het vraag- en antwoordspel dat met het programma wordt gevoerd. Symbolen en coderingen kunnen vrij worden gekozen. De heer Boot zegt over het Intergraph-systeem, dat dit, wat hij zelf noemt, een ,,kern-software" heeft. Daarnaast zijn door zijn bedrijf en door Intergraph applicatieprogramma's ontworpen. De heer Schreurs heeft van Van Miltenburg gehoord dat de buiten man binnen enkele dagen zelf de fouten moet opsporen. Dat heeft het voordeel dat deze dan nog aan hetzelfde object meet. Maar er moeten nog meer voordelen zijn, want bij het Kadaster corrigeert de binnenman. De heer Van Miltenburg antwoordt, dat bewust voor deze werkwij ze is gekozen. Het werk wordt centraal georganiseerd vanuit Arnhem, 's Avonds leveren de meetploegen hun ponsbanden of „MEM's" af en die zijn de volgende avond uitgelezen en verwerkt. De ontdekte fouten kunnen door de buitenman worden bekeken. Vroeger probeerde de rekenafdeling de fouten op te lossen, maar dat is verkeerd, omdat de buitenman dan zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit uit het oog verliest. Die verantwoordelijkheid speelt dus ook een rol bij de keuze van de werkwijze. Wie iets aan levert, is daarvoor verantwoordelijk. Hetzelfde is te zien bij de relatie tekenaar - rekenaar. Ook de te kenaar kan kiezen tussen het proberen zelf alles op te lossen of alles teruggeven aan de rekenaar. Het consequent hanteren van de stelling ,,wie iets aanlevert, is ver antwoordelijk voor de kwaliteit ervan" kan ook moeilijkheden mee brengen. Bijvoorbeeld bij Rijkswaterstaat, waar het besluit om de meetapparatuur in de wagens te plaatsen tot gevolg heeft, dat de foutencontrole dan ook ter plaatse moet worden uitgevoerd. De heer Miete heeft in de discussies enkele malen de term „gebrui kersvriendelijkheid" gehoord, maar in de lezingen vrijwel niets over de menselijke aspecten horen zeggen. De heer Van Miltenburg gaat daarop in met de wedervraag: Wat is voor u gebruikersvriendelijk, wie zijn de gebruikers? Een systeem waarmee iedereen zonder meer overweg kan bestaat niet. De heer Miete bedoelt echter, dat hij meer had willen horen over de ervaringen van de mensen die met de systemen werken, over hun motivatie of over eventuele veranderingen in de verhoudingen tussen werkgroepen, bijvoorbeeld tussen binnen- en buitendienst. 361

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 15