men er in artistieke zin iets aan wil hebben. Goethe raad pleegt de betreffende fysische handboeken, vindt in de „Newtonische theorieën" niets dat tot zijn begrip bij draagt, en neemt zich daarom voor de prismatische ver schijnselen zelf te onderzoeken. Goethe verhaalt ons in zijn „Konfession" [7] hoe zijn eerste experiment tot stand kwam. Hij heeft hiertoe van professor Büttner de benodigde optiek geleend, maar een verhuizing, alsmede de ontwikkeling van de Franse revolutie leiden Goethe van zijn voornemen af. Het is het uiteindelijke ongeduld van professor Büttner dat er tenslotte toe leidt, dat Goethe zijn voornemen uit zal voeren onder omstandigheden, die diametraal staan tegenover die, waaronder Newton zijn eerste experi menten verrichtte. Goethe ontvangt per bode het dringende verzoek de ge leende prisma's te retourneren. Voordat hij echter de prisma's aan de bode overhandigt, komt het verlangen in hem op nog snel even door een prisma te kijken, wat hij sinds zijn jeugd niet meer heeft gedaan. Hij herinnert zich nog goed dat alles in kleur verscheen, maar hoe staat hem niet meer voor de geest. Goethe bevindt zich dan in een volledig gewitte kamer en kijkt door het prisma naar de muur, verwachtend deze in kleurige banden op gesplitst te zullen zien. Goethe vervolgt zijn beschrijving met de beroemde woorden: „Maar hoe verwonderd was ik, toen de door het prisma aanschouwde muur zoals tevoren wit bleef, dat slechts daar, waar iets donkers verscheen, zich een min of meer uitgesproken kleur vertoonde, dat tenslotte de vensterlatten in de allerlevendigste kleuren versche nen, terwijl in de lichtgrijze hemel daarbuiten geen spoor van kleuring was te zien. Ik hoefde niet lang na te den ken, voor ik inzag, dat een grens noodzakelijk was om kleuren te doen ontstaan en ik sprak gelijk als door een instinct hardop voor mijzelf uit dat de leer van Newton fout was". De teruggave van de prisma's is dan natuurlijk ondenk baar en Goethe wordt door de voor hem verrassende uit komst van de proef gemotiveerd zijn voornemens in ernst uit te voeren. De uitvoering en evaluatie van zijn experimenten zullen de resterende jaren van zijn leven (tot 1832) in beslag nemen. Hoewel Goethes naam bij ons voortleeft door zijn lite raire prestaties, heeft hijzelf uitgesproken zijn kleurenleer in waarde verre daarboven te stellen. Een uitspraak die wij niet te licht dienen op te vatten. Het verschil in moti vatie tussen Newton en Goethe is duidelijk: terwijl de eerste, zoals gezegd, de waargenomen kleuren als hin derlijk bijverschijnsel ervoer op zijn in wezen religieuze speurtocht langs de hemelen en zich er daarom op toe legt de kleur in zijn afbeeldingen te neutraliseren, is Goethe ervan overtuigd dat hogere esthetische, morele en religieuze principes samenhangen met de zintuiglijke kleurbeleving van de mens. Goethe legt zich er daarom op toe de samenhang tussen de verscheidene kleurerva- ringen op te sporen, een speurtocht waarbij hij steeds de mens centraal stelt. Duidelijk blijkt deze stellingname al uit het feit, dat het eerste deel van zijn kleurenleer aan fysiologische kleuren is gewijd. Het loont wederom de moeite een aantal experimenten, gezien door Goethes ogen, te herhalen. „Op een zwarte ondergrond had ik een wit schijfje aangebracht, dat op een zekere afstand gezien door het prisma, het bekende spectrum vertoonde geheel in overeenstemming met het hoofdexperiment van Newton. Een zwart schijfje op een T abc Figuur 7. Met behulp van een prisma (liefst flintglasI toont deze zwart-wit prent de in de tekst beschreven kleurverschijnselen. heldere ondergrond veroorzaakte echter ook een ge kleurde en in zekere mate nog verrukkelijker verschijnsel. Wanneer zich daar het licht in zovele kleuren oplost, zo zei ik tot mijzelf, zo moest ook hier de duisternis worden opgevat als te zijn opgelost in kleuren". Met instemming herkent Goethe in de prismatische randkleuren rood en geel tegenover blauw en violet, de tegenstelling tussen de warme en koude kleuren, zoals de kunstschilders deze hanteren. Dit zijn de basiswaar nemingen, waaruit Goethe zijn inzichten ontwikkelt. Figuur 7 door een prisma (liefst van flintglas) be schouwd, illustreert zijn bevindingen. Figuur 7a toont dan de randkleuren die als complementairen boven el kaar staan: geel tegenover violet, blauw tegenover rood. Bij deze proef kan worden opgemerkt, dat het resultaat van de kleursensatie niet is gebonden aan de voorwaar de van een zekere spleetbreedte. Het verschijnsel blijkt niet verder te vereenvoudigen en wordt daarom door Goethe als grondslag gezien van alle kleurverschijnselen bij prismatische refractie. Het verloop van warme en koude kleurkwaliteiten vanuit het licht naar het duister, zoals in deze basisproef waar neembaar is, wordt door Goethe nader uitgewerkt in het begrip „Steigerung", hier het best te vertalen als intensi vering van kleur; d.w.z. het dynamische proces van kleurbeleving bij het doorlopen van de warme rand kleuren vanuit het geel naar het rood aan de ene kant, en vanuit het blauw naar het violet aan de kant van de koude kleuren. Dergelijke processen manifesteren zich op allerlei ver schillende manieren, zoals wel het meest indrukwek kend in het verschijnsel van de gele naar dieprood kleurende ondergaande zon in een van blauw naar diep- violet kleurende hemel. Dynamische processen als deze worden door Goethe gerekend tot de belangrijkste ver schijnselen in de kleurenleer. In de laatste paragraaf wordt hierop nog nader ingegaan. Door middel van een prisma toont figuur 7b hoe vanuit de randkleuren de beide kleurspectra ontstaan. Het ons vertrouwde spectrum rood, groen, violet, waarbij het groen ontstaat door de subtractieve menging van de randkleuren blauw en geel wanneer de spleet wordt ver nauwd, en het „omgekeerde" spectrum blauw, magen ta (purper), geel, waarbij het magenta op analoge wijze ontstaat door de additieve menging van de randkleuren rood en violet. De proef demonstreert fraai hoe het kleurverschijnsel afhangt van de spleetbreedte. Reden waarom Goethe het spectrum beschouwde als een ge compliceerder verschijnsel dan de randkleuren. Figuur 7c tenslotte toont door het prisma be schouwd de beide spectra als complementaire, dus aanvullende, verschijnselen, waarvan het ontstaan vol gens Goethe is te verklaren uit de randkleuren: wederom 396 NGT GEODESIA 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 10