rood tegenover blauw, violet tegenover geel en tevens groen tegenover purper. Essentieel is in Goethes visie dus dat hier het gecompli ceerde verschijnsel wordt begrepen uit het eenvoudigste verschijnsel, zijn oerfenomeen van de randkleuren: uit de polariteit van de warme en koude randkleuren ontstaan de polaire balanskleuren groen en purper, waarmee twee gelijkwaardige, elkaar aanvullende, spectra zijn ont staan. Het aanvullende aspect van beide spectra is nu de grondslag van ons kleurbeleven, waaruit met vrucht een kleurenleer is op te bouwen. Beide zijn als polariteiten aan elkaar gebonden en de gebruikelijke eenzijdige be schouwing van het „Newtonspectrum", waarbij kleur slechts wordt gedacht als te zijn ontstaan uit het licht, kan uit het oogpunt van een kleurenleer slechts tot ste riele resultaten leiden. Een vruchtbare kleurenleer dient niet slechts fysische aspecten te omvatten, doch tevens in samenhang hier mee de fysiologische en psychologische aspecten van ons kleurenzien. Een beschouwingswijze, slechts geba seerd op het elektromagnetische golfkarakter van het licht, blijkt dan veruit ontoereikend. Het feit dat de voor ons zichtbare golfverschijnselen bepaalde kleuren verto nen, wordt door Goethe volmaakt irrelevant geacht; in tegendeel, hij meent dat ,,de golflengten het kruis zijn waaraan de kleuren zijn genageld" en in zijn kleurenleer komt men het woord golflengte dan ook geen enkele maal tegen. De aan de hand van figuur 7 beschreven waarnemingen leiden Goethe tot de ontwikkeling van een kleurencirkel vanuit de „oerkleuren" geel en blauw [8], Het tot stand komen van de in figuur 8 (zie p. 395) weer gegeven kleurencirkel, die de rangschikking van beide spectrale tripletten toont, wordt gedacht als een bewe ging vanuit deze oerkleuren: het groen ontstaat direct door „gewone" menging en hangt samen met gelijk moedigheid en vegetatieve rust, terwijl rood (het ani male) en violet (het geestelijke) eruit ontstaan door gelei delijke intensivering. Goethe beschouwt deze geïntensiveerde kleuren daarom niet als oorspronkelijke kleuren, maar als „toestanden" van de oerkleuren. Het purper door hem als „hoogste" kleur beschouwd ontstaat tenslotte als een culminatie uit het rood en het violet, waarbij wereld se en geestelijke krachten in evenwicht komen. Goethes kleurenleer sluit af met beschouwingen over de zintuiglijk-geestelijke werking van de kleuren [9], waarin esthetische, symbolische en mystieke aspecten van de menselijke kleurbeleving centraal staan. Tussen de eerste afdeling, fysiologische kleuren, en de zojuist ge noemde laatste afdeling, vinden de fysische en chemi sche kleurverschijnselen een plaats in Goethes kleuren leer. Een indeling, kenmerkend voor zijn visie van kleur als menselijke immateriële beleving. Synthese Dat wij in ieder der beide zuivere spectra praktisch slechts drie kleuren waarnemen, spreekt, zoals gezegd, suggestief voor de driegeleding van ons kleurenzien. Wij hanteren daarbij het model van Thomas Young van een oog, dat is uitgerust met drie typen receptoren, nl. (1) rood-, (2) groen- en (3) violetgevoelige kegeltjes, die ieder door een specifieke relatief brede spectraalband kunnen worden gestimuleerd. Er zijn in dat geval acht principiële stimulansen denkbaar, die ieder leiden tot een karakteristieke kwalitatief onderscheidene kleurervaring: NGT GEODESIA 82 stimulans kwalitatieve ervaring 0 zwart 1 rood 2 groen V 3 violet 1 2 geel 1 3 purper 2 3 blauw 1+2 3 wit het „klassieke" spectrum van Newton het „omgekeerde" spectrum van Goethe Wij kennen inderdaad geen andere primaire kleurerva- ringen dan deze acht hoofdkleuren. Wit en zwart worden in dit verband als (onbonte) kleuren beschouwd, daar zij beiden als kwaliteiten worden ervaren. Het zijn nu juist deze hoofdkleuren, die zich bij de prismatische experi menten ontpoppen; een gegeven, waaruit op verrassen de wijze blijkt hoe het prismatische experiment de fysio logische werking van ons gezichtsorgaan voor de gedul dige waarnemer onthult. Goethe fundeerde zijn kleuren leer op deze kwalitatieve ervaringen, en in dit fysiologi sche model vindt men een ondersteuning voor zijn visie, dat kleur dient te worden opgevat als staande tussen de polariteit licht-duisternis, waarvan wit en zwart repre sentanten zijn, ontstaan door een werking van beiden in de materiële wereld; een visie, die zijn oorsprong vindt in zijn eerste prismatische experimenten, waarbij hij ervaart dat licht, zowel als duisternis in kleuren blijken op te lossen. Wanneer men deze visie in „modernere" woorden wil gieten, zou men kunnen zeggen, dat alle (fysische) kleurverschijnselen hun oorsprong vinden in de interactie tussen energie en materie (elektronen) [10], waarbij dient te worden bedacht dat een dergelijke uitspraak slechts het materieel-mechanische aspect van kleur recht doet. Het onderscheiden van acht hoofdkleuren als kwaliteiten zonder meer, geeft echter een eenzijdig beeld van ons kleurbeleven. In het voorgaande is en passant het dynamische karakter hiervan reeds aangeduid. De be schreven intensivering van kleuren (Goethes „Steige- rung") kan men prachtig waarnemen, wanneer men wigvormige cuvetten vult met een geel-rode vloeistof, respectievelijk een blauw-violette. De dunste vloeistof- lagen zijn dan heldergeel, respectievelijk hemelsblauw in doorzicht, terwijl de kleuren met toenemende laagdikte een voortdurende kwaliteitsverandering tonen, via oran je resp. ultramarijn naar dieprood resp. violet. Een derge lijke proef demonstreert welhaast tastbaar, hoe een zui ver kwantitatief proces een kwalitatieve beleving voor het gezichtsorgaan kan oproepen [11], In de natuur vindt men een dergelijke kwaliteitsdynamiek onder meer in het rijpingsproces van vooral eetbare vruchten, waarbij het chlorofyl verdwijnt en caroteen wordt gevormd. Deze kleurstof veroorzaakt bijvoorbeeld het geel van de paardebloem, het oranje van de peen en het rood van de tomaat. De toenemende concentratie ervan in de vrucht, doet de vrucht niet slechts voller in één enkele kleur worden, maar veroorzaakt een vloeiend scala van verschillende kleurkwaliteiten, waarin de bood schap over het rijpingsproces doorklinkt. Uit dit voor beeld wordt duidelijk, dat tevens het differentiërend ge waarworden van kleurbewegingen een essentieel aspect is van ons kleurbeleven, en niet slechts het statisch waarnemen van bepaalde kleurkwaliteiten. De legende is thans ruim drie eeuwen oud. Uit de nala tenschap van eeuwen hebben wij voornamelijk Newtons 397

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 11