CêeodeaUL
nederlands geodetisch tijdschrift
„Research staat hoog op het
verlanglijstje van het ITC"
In deze bijdrage komt prof. dr. ir. K. J. Beek aan het woord, die sinds 1 oktober 1980 als rector is
verbonden aan het ITC te Enschede. Aanleiding vormde een vraaggesprek, dat de redactie met hem
mocht hebben op 29 maart 1982. Omdat de heer Beek kennelijk goed was voorbereid, leek het de
samenstellers van dit stuk beter om hem aan het woord te laten. Zijn boeiende verteltrant recht
vaardigt deze keuze alleszins.
Ter nadere kennismaking:
De heer Beek is in 1935 in het dorpje Anloo (Drenthe) geboren. Na zijn middelbare schoolopleiding
in Amsterdam studeerde hij aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. In 1962 behaalde hij het
diploma van Landbouwkundig Ingenieur (cum laude).
In de periode 1963-1974 was hij werkzaam bij de Food and Agriculture Organisation (FAO) van de
Verenigde Naties, met als standplaatsen Rio de Janeiro, Rome, Oaxaca en Santiago. Aansluitend
hierop was hij, tot zijn benoeming als rector van het ITC, als staflid verbonden aan het International
Institute for Land Reclamation and Improvement (ILRI) te Wageningen.
In 1978 promoveerde hij (cum laude) op het proefschrift met de titel „Land Evaluation for Agricultural
Development".
Inleiding
Wat mij altijd heeft beziggehouden, is het probleem van
de vereenzaming der verschillende disciplines, door hun
sterke specialisatie. Reeds toen ik aan de Landbouw
hogeschool te Wageningen studeerde, stuitte ik op dit
probleem. Ik wilde mij bekwamen in het onderzoek naar
de geschiktheid van de grond voor agrarisch gebruik in
de tropen. Al studerend merk je dan, dat je steeds meer
in een bepaalde specialistische hoek terechtkomt. Stu
deren voor het vak dat je van plan was te gaan beoefe
nen, is feitelijk onmogelijk. Je kunt een aantal vakken
bestuderen en daarna, vanuitje specialisatie, zonodig in
teamverband, iets bijdragen aan dat wat je voor ogen
stond. In mijn geval was dat dus bovenbedoeld onder
zoek.
Ik had op de Hogeschool gekozen voor de combinatie
landbouweconomie, tropische plantenteelt, bodemkun
de en landclassificatie.*) Met dit pakket aan kennis ben
ik in 1963 bij de FAO (Voedsel- en Landbouworganisatie)
van de Verenigde Naties gaan werken. Daar heb ik mee
geholpen om een soort internationale methodiek voor
bodemgeschiktheidsonderzoek in de landbouw te ont
wikkelen.
In het begin merkte ik, dat mijn vakgenoten zich in de
bodemkaartering vooral richtten op de bodemclassifica
tie, en het steeds verder verfijnen daarvan. Dat is natuur
lijk wel belangrijk voor het maken van goede legenda's
voor bodemkaarten, maar de bodemgeschiktheidsclassi-
ficatie werd als onwetenschappelijk beschouwd en kreeg
daardoor veel te weinig aandacht. Je moest in die tijd
van ontwikkeling van een jong vak als bodemkunde echt
diep in een klein veld graven om als specialist en des
kundige te worden aangemerkt. Dat standpunt is nu wel
overwonnen.
Dank zij de opkomst van de systeemleer, en de mogelijk
heden die daardoor zijn geschapen om in interdisciplinair
Ik ben in deze keuze sterk beïnvloed door mijn leermeester en
lichtend voorbeeld, prof. dr. ir. C. M. Edelman, tevens mede
oprichter van het ITC.
NGT GEODESIA 82
verband tot gemeenschappelijke resultaten te komen,
werken vooral bodemkundigen en teeltkundigen nu veel
beter samen in de landevaluatie. De economen hebben
nog wat moeite met de aansluiting.
In Zuid-Amerika ben ik met verschillende toepassingen
van mijn vak bezig geweest. De eerste jaren was ik in
Brazilië betrokken bij het maken van een gedeelte van de
wereldbodemkaart. Het betrof daar uiteraard de bodem-
kaart van Zuid-Amerika. Dat was zeer interessant, om
dat werd getracht een compilatie te maken van kaarten
van verschillende landen met verschillende schalen en
verschillende basisgegevens. Allerlei expedities waren
nodig om die kaarten aan elkaar te breien, zodat de aan
sluitingen bij de grenzen klopten en de legenda's gecor
releerd werden.
Inmiddels is er een bodemkaart van de gehele wereld
vervaardigd, die is gebaseerd op de destijds ontwikkelde
legenda, onder leiding van dr. L. Bramao en dr. R.
Dudal. Het betreft hier pure bodemkunde (bodemclassi
ficatie). In elk land was men zeer geïnteresseerd om mee
te werken aan zo'n project. Ik heb zodoende veel
mensen leren kennen, die op allerlei manieren betrokken
waren bij bodemkunde en ontwikkelingswerk.
Gebleken is dat je erg moet oppassen met de presentatie
van dat soort kleinschalige kaarten (schaal 1 5 000 000)
Het Amazonegebied was in die tijd nog onbekend en on
gebruikt. Op de kaart hadden we, waar ook maar een
snippertje goede grond voorkwam, dit duidelijk met
streepjes over de grondkleur van de dominante slechte
typen grond aangegeven. Dat is legendatechnisch wel
aardig, maar het wekt bij oppervlakkige beschouwing de
indruk, dat die hele kaarteenheid goed is. Toen door een
dergelijk gebied de trans Amazoneweg werd aangelegd,
bleek dat de vermeende goede grond daar eigenlijk
nauwelijks voorkwam. Toen tien jaar later het gebruik
van radaropnamen goed op gang was gekomen en men
de interpretatietechniek daarvan had leren beheersen, is
een nieuwe bodemkaart van het Amazonegebied ver
vaardigd. Die ziet er aanzienlijk anders en uiteraard beter
uit dan de eerste.
425