O
nische zin. Oorspronkelijk werd de openbare ruimte ge
regeld door middel van rooilijnen („Fluchtliniengesetz"),
zonder bekommernis over wat zich achter de rooilijnen,
binnen de perken, afspeelde (hoewel Amsterdam al in de
17e eeuw achtergevelrooilijnen en strenge gebruiksvoor
schriften had (20)). Later waren het meer de functies
(functiescheiding!), maar met de huidige grote belang
stelling voor de stedelijke ruimte vanuit architectonische
hoek (21misschien toch weer met een zwaarder accent
op de vorm.
Is ruimtelijke ordening nu ordening van ruimten of orde
ning van functies in die ruimte, of toch beide, met in de
tijd wisselende accenten? En welke rol vervult de plan
kaart dan in dit wisselende planologische, stedebouw-
kundige, architectonische en landschapsarchitectoni-
sche denken?
1.4. De probleemstelling
Het is nu dertig jaar geleden, dat voor het laatst een geo
deet over lijnen op bestemmingsplankaarten heeft ge
schreven. Hij deed dit in een scriptie over „Rooilijnvoor
schriften" (22).
Heel vroeger, in de zeventiende eeuw, ontwierpen Ne
derlandse landmeters stadsuitbreidingen, en in het bui
tenland zelfs nieuwe steden (23). Onze buitenlandse col
lega's, bijvoorbeeld in Oostenrijk, hebben het langer vol
gehouden (24). Het werk is nu door stedebouwers over
genomen, juristen vertalen de ontwerpen in bestem
mingsplannen, landmeters zetten de nieuwe wegen en
grenzen in het terrein uit, maar maken de plannen niet.
Dat hoeft een geodeet natuurlijk niet te beletten om
weer eens wat dieper te duiken in de problemen van de
lijnen op de bestemmingsplankaart, zeker nu deze vaak
wordt gesierd door lijnen die vroeger niet bestonden
(straalpaden, invliegfunnels, stankcirkels, en een
systematisch overzicht hiervan ontbreekt. Ik heb daarom
de volgende probleemstelling geformuleerd (zie ook
DE ZICH
ONTWIKKELENDE
WERKELIJKHEID
IN SCHRIFT
VASTGELEGDE
NORMEN
GRAFISCH
VASTGELEGDE
NORMEN
ondergrond:
BESTAANDE
SITUATIE
Fig. 2. De ontwikkeling van de ruimte onder invloed van de
bestaande situatie en in schrift en grafisch vastgelegde normen.
Wat is de technische en juridische betekenis van de lij
nen op bestemmingsplankaarten voor bebouwde kom,
stadsuitleg en buitengebied, in relatie tot andere (ver
bale) regelingen met maat- en liggingsaspecten, in rela
tie tot de kaarten gebruikt voor ontwerp en uitvoering en
in relatie tot de werkelijkheid? Waar treden inconsisten
ties op en hoe worden die ondervangen?"
Voor een volledige uitwerking van deze probleemstelling
ontbreekt me de tijd. In het volgende zal ik daarom, na
een toelichting van de probleemstelling, een mogelijke
onderzoeksopzet bespreken. Hierin is al het een en an
der van het verzamelde, maar zeker niet grondig bestu
deerde, materiaal verwerkt. Misschien zou een student
in een afstudeerscriptie deze draad kunnen oppakken,
dertig jaar na zijn voorganger?
2. Toelichting op de probleemstelling
2.1. Beperking tot het maat- en liggingsaspect
Een bestemmingsplan regelt, naast de ruimtelijke verde
ling en begrenzing van functies, ook de inhoud van die
functies, bijvoorbeeld of men in een bepaald pand een
winkel mag drijven en onder welke voorwaarden (ge
bruiksvoorschriften).
In het voorgestelde onderzoek zal echter de nadruk lig
gen op het maat- en liggingsaspect. De lijnen op een
bestemmingsplankaart fungeren altijd als een of andere
vorm van begrenzing: tussen verschillende functies, tus
sen verschillende maten van gebruik, tussen verschillend
eigendom en waarschijnlijk nog wel meer.
Een begrenzing veronderstelt een begrensde ruimte, een
oppervlakte, of, wanneer een grens niet gesloten is, een
zekere afstand die moet worden bewaard. Hieruit blijkt,
dat het maat- en liggingsaspect niet los kan worden ge
zien van de verschillende in het bestemmingsplan gere
gelde functies, zodat ook deze relatie moet worden on
derzocht, zonder dat hierbij erg diep op de overige in
houd en regeling van de functies hoeft te worden inge
gaan.
Er zijn verschillende relaties te onderkennen. Hoe gede
tailleerder op een bestemmingsplankaart functies wor
den onderscheiden, zowel in aantal klassen als in aantal
ruimtelijke eenheden, des te meer lijnen er op de kaart
aanwezig zijn (vergelijk globaal en gedetailleerd bestem
mingsplan).
Voor alle functies is er een bepaalde minimumomvang
nodig: op een weg moet een auto kunnen rijden, een
voetbalveld heeft de afmetingen 70 x 100 m2. Er is, in
verband met de bezonning, een relatie tussen horizon
tale afmeting en bouwhoogte, dus de mate van het ter-
reingebruik. Verder kan een functie in verschillende ma
te over een grens „uitstralen", hij houdt, anders dan ei
gendom, niet op bij een grens: aan- en afvoer bij een fa
briek, stank bij boerderijen, lawaai langs autowegen, on
rust rond een popcentrum op een gracht (25).
Uitstralingseffecten kunnen weer aanleiding zijn voor
nieuwe lijnen op de kaart: stankcirkels, zonering in ver
band met de Hinderwet.
Niet alleen met lijnen wordt de plaats van de verschillen
de functies geregeld. Een bestemmingsplankaart bevat
naast lijnen soms ook maataanduidingen, die het lijnen-
werk aanvullen of ook meer precisie verschaffen. Deze
maataanduidingen kunnen betrekking hebben op de ho
rizontale ligging, maar ook op de bouwhoogte, of op de
oppervlakte terrein die bebouwd mag worden. Soms zijn
er profielen opgenomen, waarin ook weer maataandui
dingen voorkomen.
De plankaart is niet het enige document met maat- en
liggingsvoorschriften. Ook de bij het plan behorende
voorschriften en vele andere wetten en verordeningen
leggen maten vast, zowel voor oppervlakten, horizontale
afstanden als bouwhoogten, die niet op de kaart aan te
treffen zijn. Ik ga daar in par. 2.4. dieper op in.
4
NGT GEODESIA 83