46 computer voortgezet met de introductie van audiovisuele middelen waaraan wij een aantal aardige films op geodetisch ge bied te danken hebben en culminerend in de oprichting van de Raad voor Onderwijskundige Zaken met de Onderwijskundige Dienst. Niet te vergeten het projectonderwijs, waar wij de roem ruchte invasie van de drie musketiers Knip, Speyer en Van Woer den aan te danken hadden. Het was een golf van enthousiasme, wij prepareerden ons op een toekomst als voorzien in het boek „Cam pus 1980"1maar helaas kreeg professor J. A. Steketee gelijk, die mij reeds in 1970 als kalmering de lezing van het kostelijke boekje „Teacher in America"2) van Jacques Barzun aanbeval. Gelukkig is iets meer dan scherven alleen overgebleven, en bij mij de over tuiging dat verbetering van onderwijstechnieken slechts zin heeft als dit gepaard gaat met verbeterde theorievorming, zodat informa tie compacter en afgeronder kan worden overgedragen. De parallel met het gestelde omtrent computergebruik is vrijwel volledig. En zo zien wij ook hier weer dat de kern van het probleem veel minder aan verandering onderhevig is dan op het eerste gezicht lijkt. Vergeten wij vooral niet discussies in senaatsverband, het op vangen van brokstukken van gedachten, losse draden nog, maar zich vastprentend in het geheugen, de bouwstoffen vormend voor gedachtenspinsels die ver uitgingen boven het eigen vakgebied. Een mooie tijd om op terug te zien. Daarbij trouwens niet te verge ten de reactie van een onderzoeker uit het grootste Oosteuropese land op het verslag van de universitaire troebelen in de zestiger jaren door een der Delftse collega's: bij ons is dit achter de rug, het duurt alleen een mensenleven. Men kan nu met een glimlach terugzien op die toen zo schokkende universitaire troebelen, als men de ernst ervan vergelijkt met wat zich nu rondom ons en elders in de wereld voltrekt. Bovendien heeft zich een verschuiving voorgedaan van senaatscontacten naar afdelingscontacten, waarbij de bereidheid om naar veranderingen te streven vaak groter was dan voorheen. Afgezien van de eerste onvermijdelijke schermutselingen en voorbijgaand aan normale menselijke conflicten, bleek de gedwongen deelname aan afde lingscommissiewerk het inzicht in andermans werk en mening te vergroten en daardoor uitwisseling van ideeën en soms samen werking te verbeteren. Hopelijk zal dit de moeilijke situatie in deze bezuinigingstijd verlichten en ontsnappingsmogelijkheden bieden aan bezuinigingsproblemen volgens de gevreesde wet van de jungle. Nu dus de bestuurlijke organisatie van het universitaire onderwijs, wat ons geodeten betreft, niet echt aanleiding hoeft te geven tot tandenknersen, kunnen wij dit reserveren voor ons vakgebied, waar het onuitroeibaar blijkt. Nooit werd mij dit duidelijker dan bij een demonstratie van het zeer vergaand geautomatiseerde Oosten rijkse kadaster op het Duits-Oostenrijkse landmeterscongres in sep tember 1982 te Wenen. Gedemonstreerd werd onder meer het oproepen van coördinaten van gegeven punten op een beeld scherm, echter zonder enige kwaliteitsaanduiding. Op de vraag hoe nu moest worden gehandeld als intern goed gecontroleerde ver dichtingsmetingen bij aansluiting op deze punten toch onverwacht grote sluitvectoren zouden geven, werd laconiek geantwoord: tandenknersen! Het herinnert je aan vroeger: zoals de leerschool van de vroegere kadasterlandmeters in de hermeting van Zeist, waar iedere jaar- ploeg door extrapolatie voortbouwde op de, uiteraard foutloze, puntsbepaling van vorige ploegen. Toen de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat jaren later metingen verrichtte voor een langs te trekken rijksweg, kwam de ontluistering in de vorm van een „onverklaarbaar" metersverschil! Of men denke aan de op centimeters bepaalde coördinaten van punten van de Rijksdrie hoeksmeting in het oosten van ons land, waar in de veertiger jaren nog geen decimeterovereenstemming kon worden bereikt tussen metingen vanuit Drente of de Veluwe naar Overijssel, en vice- versa. Of ook aan eigen metingen, die maar niet tussen gegeven punten wilden passen. Voorbeelden te over. Zeker is wel dat het HTW-begrip „verdichtingsafstand" hier niet vreemd aan is. Dit was dan nog maar het probleem van „verdichting". In een nog kwalijker reuk stond vanouds het door „herkaartering" tot één beeld herleiden van elkaar overlappende detailmetingen uit ver schillende perioden en van verschillende herkomst; de enige reme die bleek hiervoor in de praktijk „hermeting". Is deze aloude land meterswijsheid soms vergeten toen men „conversie" als een der belangrijkste studieproblemen aanmerkte bij automatisering? 1) Alvin C. Eurich ed. Campus 1980. The Shape of the Future in American Higher Education Preface by Arnold Toynbee Delacorte Press, New York, 1968. 2) Doubleday Anchor Books, Doubleday Company Inc., 1954. Wij stoten hier op het eeuwige probleem van menselijke beoordelings- of handelingsfouten, welke misschien zijn in te dam men, maar nooit geheel te elimineren. Misschien ook maar geluk kig, want daardoor zal de kritisch opgeleide landmeter van vandaag altijd onmisbaar blijven als montage- of storingsmonteur. Of over schat ik nu toch weer de jongere generatie als beginnende tuin lieden? Men zou het wel eens denken: HTW-methode I voor de vereffening van een veelhoek blijkt nog een taai leven te leiden, waarbij het be grip kringnet uiteraard onder de horizon blijft. De enkelpuntsbepa- ling herleeft bij satelliet-Dopplermethoden. Merkwaardig is het ver trouwen in absolute coördinaatsystemen bij de ruimtegeodesie, waarbij tevens het absolutisme van de instrumentele lengte-een heid van laserapparatuur als essentieel wordt beschouwd. Zou het hier ook enkele decennia duren zoals bij terrestrische elektro nische afstandmeters voordat dit vertrouwen door experimenten wordt geschokt? Een satellietstation werd gebouwd op een plaats die nauwelijks verbinding met het net van de Rijksdriehoeksmeting toestond, omdat de toekomst toch door ruimtegeodesie alleen zou zijn bepaald. Hoewel, even later bleek dat de vastleggingen van vele punten van de Rijksdriehoeksmeting op hun beurt ongeschikt waren voor opstelling van satelliet-Dopplerapparatuur. Leerden wij van Tienstra in het studentenkamp op Texel het belang van goede puntvastlegging en van registratie van gegevens, nu ziet de ruimtegeodesie puntverzekering en -bewaking als een probleem en probeert de Europese commissie voor de hervereffening van aaneengesloten nationale driehoeknetten tot een eenduidige re gistratie van gegevens te komen. Merk op, dat de „integrated geo desy", als panacee voor alle rekenkwalen, nog veelal vasthoudt aan benaamde grootheden. En roep tenslotte in uw herinnering terug hoe de jongste reorganisatie van de Kadastrale Dienst de bijhou ding het moeilijkste werk voor een storingsmonteur lager classificeerde. Een kleine en uiteraard persoonlijk getinte bloemlezing. Maar één, die aantoont hoe goed het zou zijn als beginners in het vak en ont werpers van nieuwe methoden hun blik eens terug lieten gaan en hun werk trachtten te plaatsen in het geodetische gebeuren over een langere tijdsperiode. Men bemerkt dan dat bijvoorbeeld mijn werk als HTW-mannetje niet alleen staat, dat ik niet alleen een volgnummer heb in Neder land, maar dat vooral de Duitse landmetersperiodieken sinds voor ons onheugelijke tijden grote aandacht hebben besteed aan onder zoek en ontwikkeling van richtlijnen voor efficiënte werkwijzen voor de practici onder ons. Wat hierbij opvalt, is dat dit handleidings- werk langzaam maar zeker boven de platlandproblematiek lijkt uit te gaan. Het verloop van gebeurtenissen in de tijd heeft mij altijd geboeid. Sterk werd dit ondersteund door een leerstelling van Tienstra, in houdende dat iedere nieuw ontworpen theorie voorgaande en ge deeltelijk samengestelde theorieën zou moeten kunnen vervangen door opneming; volgens hem de belangrijkste controle op voort schrijdende juistheid van beschrijving. Zo nam de HTW-1956 de HTW-1938 in zich op en zo zal een nieuw te ontwerpen nationale handleiding voor de technisch-landmeetkundige werkzaamheden de HTW-1956 in zich moeten opnemen. Boeiend is de gang van zaken bij de waterpassing. Rond 1900 trachtte Lallemand de ongrijpbare fouten in de meetprocedure van de waterpassing op te vangen in een stochastische beschrijving van de beruchte categorieën van systematische en toevallige fouten. Zijn formules bleven internationaal in gebruik tot na de Tweede Wereldoorlog, al bleek steeds meer dat de modelbeschrijving ern stige lacunes vertoonde. Duidelijk was dit vooral bij het degenera- tieverschijnsel van formuleringen als „pseudo-systematische en pseudo-toevallige fouten". Terecht trachtte de Baltische Geode tische Commissie in zijn bestaan tussen 1925 en 1947 het meet proces van de waterpassing beter te doorgronden. Geen wonder dat juist de Fin Kukkamaki met zijn verbeterd refrac tiemodel kwam, veel later gevolgd door refractie-onderzoekingen in Noord-Amerika, toen metersverschillen in de Oost-West-water- passing in Canada werden aangetoond en een geoïde-opwelving in Californië door verbeterde meetprocedures zonder enige geo fysische beïnvloeding kon worden vlakgestreken. De grote ver schillen tussen geodetische en oceanografische geoïden gaven aanleiding tot verdergaande zelfkritiek. Dat, als zo vaak, hierbij de onderzoekingen te ver doorschoten, was tenslotte reden voor de Deen Remmer om in een magnifieke analyse de losse eindjes aan elkaar te knopen, zodat opnieuw de Scandinaviërs het heft in handen hadden. Het was leuk voor ons Nederlanders hulp te kun nen bieden bij het opsporen van grove fouten en mee te helpen bij het aanwijzen van de plaats van de waterpassing in het grotere ge heel van de bepaling van het oppervlak en het zwaartekrachtveld van de aarde. NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 11