Duidelijk is wel dat dit laatste thema in het huidige tijdsbestek cen traal staat. Wij kunnen het ook niet meer aan theoretici alleen over laten, want de geodetische toepassingen van de satellietnavigatie systemen zullen de dagelijkse landmeterspraktijk steeds meer beïn vloeden, evenals naar verwacht de traagheidsnavigatiesystemen. De Fransen werkten al vroeg aan dit thema, de Duitsers ontwierpen een systematische opzet men denke aan de namen Bayer, Bruns en Helmert gevolgd weer door Fransen Perher en Tardi en Amerikanen Hayford, Bowie en Lambert in Engeland De Graaff-Hunter, in Italië Cassinis, in Nederland niet te vergeten Vening Meinesz. Een boeiende geschiedenis tot de Tweede Wereldoorlog, gedachtenspinsels voornamelijk opgehangen aan een omwentelingsellipsoïde als referentie-oppervlak, denkwijzen met vele losse einden en onvolmaaktheden. Als concreet voorbeeld wil ik vermelden de invloed van horizontale refractie, waaraan in de dertiger jaren vooral in Duitsland veel aandacht werd besteed en waarbij een parallel te trekken is met de eerder genoemde invloed van verticale refractie op waterpas netten. In zekere zin kan het werk in de Baltische Geodetische Commissie als een samenvatting en zelfs als een hoogtepunt van deze ontwik keling worden beschouwd onder de stimulerende invloed van secretaris-generaal Bonsdorff. Het was een volmaakte voedings bodem voor figuren als Heiskanen en Hirvonen op zwaartekrachts- gebied en Oelander, Weigel en Reicheneder op het gebied van ver effenen van netwerken. Banachiewicz kwam met zijn krakovianen in de vereffeningstheorie en voor mijzelf belangrijk Uhink ont rukte de kansverdeling van Helmert aan de vergetelheid. Beroemd is geworden de zevende zitting te Moskou in 1934, waar voor het eerst de westelijke wetenschap inzicht kreeg in baanbrekende Rus sische onderzoekingen, zoals van Daniloff, Krassovsky en vooral van Molodensky. Het lijkt een droge opsomming, maar dit is zeker niet van toe passing voor een geodeet van de oude stempel, zoals ikzelf, die in zijn theorievorming steeds is uitgegaan van deze brokstukken van theorieën en er steeds weer een plaats voor heeft trachten te reser veren. Maar ook voor de toehoorders niet, want er blijkt uit hoe bij dragen van land naar land springen, op een onvoorspelbare en zelfs onverwachte wijze. Ook blijkt dat het telkens individuen zijn die ge- dachtensprongen maken, waarbij uitwerking en realisering slechts in nationale en internationale samenwerkingsverbanden mogelijk blijkt. Hoeveel te meer geldt dit voor de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog, met als voormannen Molodensky, Marussi en Hotine die de overgang van ellipsoïdische geodesie naar de drie- dimensionele ruimtegeodesie voorbereidden, een problematiek reeds door Bruns voorzien. We zien de bijdragen tot realisering in de vorm van steeds volmaaktere afstandmeters, van computers en van ruimtetechnieken. Verfijnde rekenmodellen worden gelan ceerd, ik noem slechts de namen van Krarup, Moritz en Grafarend, waarbij Meissl op verschillende gebieden mathematische on dersteuning verleende. De „Integrated Geodesy" gaat over in de „Operational Geodesy"; het hoogtepunt van de collocatietheorie schijnt alweer voorbij, deterministische denkwijzen zijn bezig ver loren gegaan gebied te heroveren. De verwevenheid met geo fysische en oceanografische problemen van de aarde wordt steeds groter, een terrein waar Vening Meinesz voortrekker was. Evenzo, dichter bij huis, de verwevenheid met civieltechnische en planolo gische problemen. Boeiend, maar nauwelijks nog te overzien, zijn de vele bijdragen uit alle hoeken van de wereld. Een bonte warre ling van ideeën die opkomen of ondergaan. Een benijdenswaardige wereld van wetenschap en toepassing voor de jonge geodeet, een uitdaging om bij te dragen. Geen wonder dat slechts samenwerking tot werkbare resultaten leidt, en zeker hier valt de activiteit te roe men van de studiegroepen van de Internationale Geodetische Associatie. Uit alles blijkt, dat een omwenteling in de geodesie gaande is. Een grote stoot hiertoe hebben de verschillende nieuwe typen hardware gegeven, waarvan de instrumentatie van de traagheidsnavigatie voorlopig wel de laatste zal zijn. En zoals het altijd al is gegaan, zal nu de theorie de pioniersactiviteiten op de verschillende gebieden in een beter samenhangend stramien moeten beschrijven. Gedach tenspinsels zijn reeds aanwezig, en zoals altijd het geval is geweest, soms in elkaar tegensprekende vorm. Het grote probleem is nu achtergrondstructuren te ontwikkelen, waaraan deze spinsels kun nen worden opgehangen en waaruit kan worden afgeleid welke spinsels een plaats toekomt. Eén der grote problemen zal zijn de verbinding en de overgang te vinden tussen de eendimensionele vakgebieden van waterpassing en gravimetrie, het tweedimensionele vakgebied van de landmeet kunde en de driedimensionele vakgebieden van de fotogrammetrie, de terrestrische ruimtenetwerken, de satelliet- en VLBI-technieken en de traagheidsnavigatie. En dit dan nog gezien in het licht van een aarde die beweegt en die zich vervormt, met een bevolking die voortdurend de aankleding van het aardoppervlak verstoort. Slechts als dit verbindingsprobleem ten opzichte van een altijd tijdgebonden doelstelling bevredigend is opgelost, kan een uit spraak worden gedaan over de interpretatie van onze geodetische uitvoergegevens, zodat aan alle categorieën van gebruikers, van aardkundigen tot grondeigenaren, voldoende betrouwbare infor matie kan worden verstrekt. De geodeet van vandaag en van morgen zal een ander kennis gebied moeten hebben dan in de tijd dat ik mijn geodetische studie begon. De benaming „landmeter" lijkt mij dan ook niet meer toe passelijk, zij is teveel gekleurd of beladen door de tweedimensio nele situatie. Zelf heb ik getracht mij hieraan te ontworstelen, al hebben recente discussies in vakgroepsverband mij toch weieens het gevoel gegeven dat het zich geheel losmaken van een histori sche ontwikkeling zo niet onmogelijk, dan toch wel zeer moeilijk is. Zeker zal deze ontwikkeling invloed hebben op de grotere land meetkundige diensten in Nederland. Zij zullen zich eveneens moe ten ontworstelen aan een te enge traditionele opvatting van het vakgebied, ook aan een te enge nationale opvatting. De ontwikke ling van de geodesie is zo ingrijpend, dat slechts met kennisneming van buiten-nationale opvattingen een redelijk rechtlijnige koers in het komende tijdperk kan worden uitgezet. Een aanzet hiertoe is reeds te bespeuren, ik moge nu pleiten voor het trekken van verder gaande consequenties, alle bezuinigingen ten spijt. Ditmaal heb ik weinig gesproken over het werk van het indertijd aan mij door het College van Curatoren van deze Hogeschool toever trouwde Laboratorium voor Geodetische Rekentechniek. Vele malen mocht ik hierover in de laatste jaren rapporteren. Maar wat ik niet mag laten passeren, is het uitspreken van mijn grote dank aan mijn vroegere medewerkers en niet te vergeten onze char mante medewerksters voor het vele en in mijn ogen belangrijke werk dat zij hebben verricht. Zeker betrek ik in mijn dankwoord ook de medevakgenoten in en buiten de Afdeling der Geodesie stu denten nadrukkelijk inbegrepen die door goede samenwerking zoveel tot ons werk wilden bijdragen. Het is een werkelijke vreugde voor mij dat verdere contactmogelijkheden zijn geopend, zodat een definitief afscheid van mijn geliefde vakgebied nog enkele jaren kan worden uitgesteld. Dat mijn dank ook mijn vrouw betreft, die zo vele jaren mijn worstelen met de vakmaterie mede heeft moeten doorstaan, zal een ieder van u begrijpelijk voorkomen. Mogen haar spoedig ook de vreugden van het leven weer deelachtig worden. Ons kleine land heeft traditiegetrouw een bijdrage hoe beschei den deze ook moge zijn kunnen geven aan de eerder geschetste omwenteling in de geodesie. Daarnaast hebben Nederlandse geo deten weer de aloude banden met de astronomen aangeknoopt en hebben zij in de traditie van Vening Meinesz opnieuw een verbin ding met geofysici en oceanografen tot stand gebracht. Een moge lijk te verwachten hernieuwde organisatorische band tussen de af delingen van de geodesie en de civiele techniek zal niet teveel pro blemen opleveren nu hydrologische vraagstukken en deformatie problemen van civiele constructies tot de geodetische aandachts gebieden zijn gaan behoren. Slechts in het voorbijgaan vermeld ik de groeiende belangstelling voor de vanouds nog sterker maat schappelijk gerichte menggebieden van recht en techniek en van informatieverwerking en planologie. Zo wordt het verleden weer heden in een aangepaste vorm. Het is voor onze jonge geodeten gelukkig, dat ik niet het einde van een ontwikkeling mocht schetsen, maar een steeds weer terug komend begin, een begin dat immer voortkomt uit het nooit vol tooid verleden. Zeker voor mij is dit duidelijk geworden toen, in een discussie met professor Grafarend rond 5 november 1982 in Stutt gart, de connectie bleek tussen een door mij gevonden extra vrij heidsgraad in de gravimetrie en een door hem gevonden tijdschaal parameter in VLBI-methoden. Dit opent de weg tot een relativering van de Newtonse dynamica, die noodzakelijk is om de achter grondstructuur van geodetische ruimtemethoden te verhelderen. Moge ik met dit begin van een nieuwe opening, onherroepelijk, maar met een zeker gevoel van weemoed van u afscheidnemen. NGT GEODESIA 83 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 12