Tenslotte meent De Haan dat het goed zou zijn, met het oog op de wettelijke verantwoordelijkheid van de verschillende ambtena ren, deze in de wet zelf duidelijk te onderscheiden en naast de be waarder en de met de meting belaste ambtenaar ook de ingenieur van het Kadaster te noemen. Met betrekking tot de relatie tot bestemmingsplannen wees De Haan op de wenselijkheid, de items bestemming en ook gebruik te vermelden zowel op de kaart, als in de kadastrale registers. Daar naast pleitte hij voor het aanbrengen van bestemmingsplankaarten op een kadastrale ondergrond. Als derde onderwerp sneed De Haan de door hem bepleite admi nistratieve ruilverkaveling aan; een vorm van zijn inziens typisch kadastrale ruilverkaveling die niet gepaard gaat met infrastructurele werken en derhalve ook niet met een landinrichtingsprogramma of -plan. Hij schetste de aanvankelijke vrees in landbouwkringen dat deze vorm van ruilverkaveling ten koste zou kunnen gaan van de gewone ruilverkaveling, als vorm van integrale landinrichting. Deze vrees kon worden weggenomen toen voldoende politieke garantie werd geboden dat administratieve ruilverkaveling alleen zou mogen plaatsvinden in gebieden buiten die welke in het Structuurschema voor de integrale landinrichting zijn aangewezen. De in het regeer- accoord aangekondigde vermindering van de integrale landinrich tingsprojecten versterkt het pleidooi voor een wettelijke regeling van deze vereenvoudigde ruilverkaveling. Met betrekking tot de stedelijke herverkaveling wees De Haan op het thans lopende experiment te Groningen, waar men bezig is met de voorbereiding van een herverkavelingsplan voor het gebied rond de Folkingestraat. Voorts sprak hij over het door hem vervaardigde voor-ontwerp van wet op de Stedelijke Herverkaveling. Ambtelijk lijkt de zaak thans voldoende voorbereid. Richtingbepaling in poli tieke zin is nu nodig. Als vijfde onderwerp bracht De Haan de wenselijkheid naar voren van een uniform stelsel van waardebepaling en een centrale re gistratie van alle waardegegevens van onroerend goed door het Kadaster, ten behoeve van fiscale en andere doelstellingen. Aan het eind van zijn inleiding wees hij erop dat het voor het kadastrale informatiesysteem van belang is, dat ten gevolge van de departementale herindeling ook het milieubeheer thans binnen het departementale bereik komt te vallen, waarbij niet alleen valt te denken aan milieukaartering, maar ook aan andere informatie banden. De inleiding van de heer Schakel, die hierna volgde, was een hom mage aan de landmeterdeskundige in een ruilverkaveling, die hij ef fectief opererend, zeer toegewijd en onkreukbaar noemde. De heer Schakel, sprekend als ,,een oprechte amateur", zoals hij zelf zei, putte uit zijn langdurige ervaring als voorzitter van de Plaatselijke Commissie voor de ruilverkaveling Alblasserwaard. Hij schetste de vele rollen, die de landmeter heeft te spelen: als scheidsrechter bij grensverschillen, als binnenhuisarchitect" (in de voorbereidingsfase naar zijn mening te veel in de schaduw van de cultuurtechniek!), als kaartenmaker en hoofdboekhouder. Vele activiteiten in de uitvoeringsfase, zoals schatting, toedeling en boerderijverplaatsing kwamen uitvoerig aan de orde, alsmede de rol van assistent-tuinarchitect", meewerkend aan de landschaps bouw. Als derde inleider sprak prof. ir. G. A. van Wely over „Landmeet kunde en Kadaster". In zijn inleiding wees de heer Van Wely erop dat gebruik van coördi naten (zie onder andere het daarop afgestemde instrumentarium), steeds meer vanzelfsprekend is geworden, evenals het hanteren hierbij van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting. Des te opmer kelijker achtte hij het daarom dat nog zeer veel kaarten niet in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (RD) zijn uitgevoerd. Hij be pleitte het werken in de richting van een coördinatenkadaster, zo wel voor het digitale als voor het grafische bestand. Het voorzien van bestaande kadastrale kaarten van een RD-coör- dinatennet is, aldus de heer Van Wely, niet moeilijk, maar wel ge vaarlijk omdat dit een schijnnauwkeurigheid oplevert die zich wreekt, met name bij het combineren met andere gegevens, bij mutaties enz. Goede theoretische voorbereiding is onder andere voorwaarde om kaartvernieuwing inderdaad tot kaartverbetering te laten leiden. Sprekend over de Grootschalige Basiskaart van Neder land (GBKN), stelde hij onder andere niet voor volledige integratie van kadastrale kaart en GBKN te zijn, omdat daarbij de belangen van de diverse gebruikers zouden worden verward. Samenvoeging moet wel mogelijk zijn en hoeft, aldus spreker, technisch geen pro blemen op te leveren. Hij merkte vervolgens op, dat pas in de dertiger jaren de monopolie positie van de kadastrale kaart als enige algemene en vaak ook enige incidentele grootschalige kaart werd aangetast omdat, onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, er behoefte ont stond aan betere en meer samenhangende kaarten. In technisch opzicht is, volgens spreker, door het Kadaster in het verleden niet voldoende gereageerd op de maatschappelijke vraag. De uitgifte van de GBKN is in dit kader als welkome oplossing aangegrepen. Hij constateerde thans een ontwikkeling ten goede. De Dienst stelt zich meer open voor maatschappelijke vragen, onder andere blij kend uit de beleidsuitgangspunten voor kaartvervaardiging, welke onlangs zijn geformuleerd („een jubileumgeschenk aan de maat schappij"), uit de dialoog in de voorlopige Centrale Kaarterings- raad, en uit de plannen tot instelling van een Kadasterraad. Prof. dr. ir. H. Priemus sprak hierna over „Volkshuisvesting en Kadaster". Als terreinen van volkshuisvestingsbeleid waaraan kadastrale informatie dienstbaar zou kunnen zijn, noemde hij onder andere stadsvernieuwingsbeleid, huuraanpassingsbeleid, woon- ruimtebeleid en leegstandsproblematiek. De opkomst van deze be leidsvelden betekent, naast toenemende behoefte aan informatie over de woningvoorraad ook, dat moet worden bepaald welke in formatie over welke woningen moet worden verzameld en welke mutaties moeten worden bijgehouden. Spreker gaf een niet uitputtend overzicht per beleidsterrein van aspecten, waaromtrent informatie zou moeten/kunnen wor den verzameld. Door de (gedifferentieerde) informatie per beleids veld beter te koppelen, zou versnippering van het volkshuis vestingsbeleid kunnen worden tegengegaan. Belangrijke opgave daarbij is dan wel een adequate regionale en landelijke koppelings mogelijkheid van bestanden, alsmede een hechte privacy-bescher- ming. Een slagvaardig en „beleidsgevoelig" Kadaster kan, aldus de heer Priemus, bijdragen aan: verbetering van het functioneren van de woningmarkt, een verbetering, lokaal zowel als nationaal, van de beleidsvoorbereiding alsmede een stimuleren van de decentralisa tie. Een heroriëntatie van het Kadaster in de tachtiger jaren zal een beslissende voorwaarde zijn voor de ontplooiing van een volkshuis vestingsbeleid, dat minder is gericht op alleen de nieuwbouw, maar primair op het beheer van de voorraad en de herinrichting van de gebouwde omgeving. Als laatste spreker hield prof. drs. B. K. Brussaard een lezing geti teld „Informatie over vaste objecten in de openbare informatie voorziening". Na eerst de algemene eisen, die bij elk informatie systeem gelden, te hebben geschetst, somde hij de invalshoeken op van waaruit de informatievoorziening in de openbare sector kan worden benaderd: vanuit beheers- en bestuurseenheden, vanuit de gebieden van zorg en vanuit de informatie-objecten. Als criteria voor de structurering van de informatievoorziening noemde hij doeltreffendheid van het bestuur en doelmatigheid van de informa tievoorziening. Volgens de heer Brussaard is het belangrijkste pro bleem voor het informatiebeleid, dat de bestaande infrastructuur niet optimaal is, noch met het oog op de doeltreffendheid noch met het oog op de doelmatigheid. Oorzaken daarvoor zijn volgens hem, dat er bij het oprichten van een overheidsorganisatie vrijwel steeds werd verondersteld dat die organisatie ook zelf verantwoordelijk is voor het verkrijgen van de informatie, die zij nodig heeft om haar taak uit te voeren; deze mening van wat de informaticus noemt reële en informatische taken is niet meer zo vanzelfsprekend. Verder is er soms sprake van dat de formeel opgelegde taak en de informatievoorziening doel op zichzelf wordt; daardoor dreigt de relatie met gebruikers verloren te gaan en worden nieuwe taken niet of niet tijdig opgenomen. Er hebben zich nu twee ontwikkelingen voorgedaan. In de eerste plaats is de omvang, de complexiteit en de samenhang van de over heidsactiviteiten geweldig toegenomen. In de tweede plaats komen er fundamenteel nieuwe methoden en technieken, die de uitvoer baarheid van bepaalde taken en taaktoewijzingen ter discussie stel len. Voor het Kadaster gelden, volgens spreker, zowel beide oor zaken als beide ontwikkelingen. Prof. Brussaard gaf vervolgens een overzicht van de belangrijkste uitgangspunten en aanbevelingen op het gebied van de overheids informatievoorziening, waartoe men in de afgelopen jaren is geko men. Uitgangspunten zijn dat de verzameling bij de bron moet plaatsvinden, de opslag en verwerking daar moet gebeuren waar het doelmatig is. De koppeling op basisniveau dient te geschieden voor formeel opgelegde taken en tenslotte geldt het uitgangspunt dat er op hoger niveau alleen geëxtraheerd en geaggregeerd be hoort te worden. Aanbevelingen die hieruit resulteren, zijn decen tralisatie van het informatiebeheer, centralisatie van het systeem beheer, deconcentratie van het informatiebeheer en systeembe heer waar het doelmatig is en organisatie van systeembeheer onaf hankelijk van informatiebeheer, waardoor de flexibiliteit van het openbaar bestuur sterk wordt verhoogd. Aan het eind van zijn lezing merkte de heer Brussaard op, dat niet is aan te geven in welk tempo en op welke wijze de aanbevelingen invulling zullen krijgen. Het lijkt er, zijns inziens, op dat de handicap van de bezuinigingen weieens in evenwicht kan zijn met de nood zaak tot verandering. Er zijn duidelijk tekenen, die erop wijzen dat 94 NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 24