heel op gebaseerd en bevatten zelfs een stereobril of zakstereoscoop. Deze trend komt waarschijnlijk voort uit de verbeterde opleiding van de auteurs t.a.v. het gebruik van luchtfoto's en is afgestemd op het gebruik van over vloedig visueel materiaal voor onderwijs en ontspanning in ónze maatschappij. Of de leerlingen later gebruikers van luchtfoto's zullen worden, valt hieruit niet op te maken. Hoe het ook zij, ook in deze categorie heeft de leerling in een gemiddeld ontwikkelingsland met een aanmerke lijk geringer aanbod van goed afgedrukte luchtfoto's van eigen land te maken. En hoe gaat het op de universiteit? Het Hoger Onderwijs in Nederland kan vrijelijk beschikken over luchtfoto's van eigen land en, met wat moeite, over afdrukken van gese lecteerde veldwerkgebieden in het buitenland. Natuurlijk gebruiken vele vakgroepen, die aanrakingsvlakken heb ben met surveying, de professionele luchtfoto's, maar zeker niet alle. Wanneer de expertise ontbreekt bij de eigen vakgroep, kan er een beroep worden gedaan op anderen, hetzij van dezelfde hogeschool of universiteit, hetzij van die instituten die zich hierin hebben gespeciali seerd. Ook in sommige Derde Wereld-landen wordt de inbreng in het Hoger Onderwijs mede door stafleden van surveydiensten verzorgd, zoals bijv. in Indonesië en India het geval is. Al met al zijn er dus kennelijk problemen met de beschik baarheid van luchtfoto's. Ook al neemt het gebruik toe, om maatschappelijk verantwoord te werken, moet er ook op de kosten worden gelet. 6. Fotovliegen is duurder dan u denkt Fotovliegen is duurder dan u denkt, en niet alleen in ont wikkelingslanden! Een goed tweemotorig vliegtuigje kost minimaal 300 000 dollar en een moderne, groot formaat metrische luchtcamera met additionele appara tuur 150 000 dollar. Als er nog zo'n camera bij komt en voor elk een paar typen lenscones, lopen de investe ringen op naar 600 000 dollar. In plaats van een tweede camera kan ook worden gedacht aan een „computer controlled photo navigation system" van 150 000 dollar met enkele grondstations, of aan een compleet „inertial navigation system" van 250 000 dollar. Als een nieuw vliegtuig compleet moet worden ingericht voor profes sionele luchtfotografie, dan is de eerste halfmiljoen dol lar snel besteed. Een minimale „outfit" in een een- motorig vliegtuig kost al gauw een kwartmiljoen dollar, en een wat zwaarder vliegtuig dan het eerder bedoelde, brengt het geheel op een miljoen. Vliegt de kist dan voor het beoogde doel 200 uren per jaar, dan kan men narekenen wat het vliegen per uur moet kosten als het toestel het hele jaar op het vliegveld staat. Rente, afschrijving, verzekering, onderhoud, sta geld, enz. brengen de vaste lasten op 25% a 30% van de investering. Voor het tweemotorige vliegtuig wordt dat 150 000 a 200 000 dollar, dus een half miljoen gulden per jaar. Daarbij komen dan de film, de vluchtvoorberei- ding, het vliegen, het ontwikkelen van de film, en de salarissen van de drie bemanningsleden, ook voor de uren en dagen dat ze wachten op goed vliegweer. Het is derhalve zeer waarschijnlijk dat de werkelijke kosten per jaar met een bedrag van 1 miljoen gulden niet te hoog zijn geraamd. Bij een omzet van 200 uur per jaar aan echte vlieguren brengt dat de kosten op vijfduizend gulden per uur. Bij de berekening van de kosten per opdracht moet bovendien rekening worden gehouden met de afstand 78 tot het vliegveld van waaruit men opereert. Naarmate de opdracht minder omvangrijk is, zijn deze aanvliegkosten relatief hoger, hetgeen tevens tot gevolg heeft dat de kosten per oppervlakte-eenheid zeer variabel zijn. Voor de kleingebruiker komt er op deze basis meestal geen aantrekkelijke prijs uit de bus. In het algemeen zijn de hoge kosten een rem op de om zet, met als gevolg dat een fotovliegtuig met inrichting en bemanning, dat voor dit doel alleen wordt gebruikt, nauwelijks rendabel is te maken. Hier komt bij, dat men bij toenemende vraag op de geschikte vliegdagen eigen lijk meerdere vliegtuigen zou moeten inzetten om daar aan te voldoen. Dat vergroot echter alleen maar het pro bleem. Dat er desondanks in vele landen regelmatig luchtfoto's voor een redelijke prijs worden geleverd, kan verschillen de verklaringen hebben. Indien men op de internationale markt opereert, kan de seizoeninvloed, voor zover die het fotograferen belemmert, sterk worden gereduceerd, zodat vliegtuig en bemanning efficiënter kunnen worden gebruikt. Ook kan het voorkomen dat men in staat is in de slechte seizoenen inkomsten te verwerven door vracht- en/of passagiersvervoer. Tenslotte wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van militaire vliegtuigen en bemanningen, waarvan de aanwezigheid meestal niet door economische overwegingen wordt bepaald. Bo vendien kan het vliegen met niet-fotografische opname instrumenten, zoals magnetometers, infrarood scanners enz. zorgen voor de zo gewenste extra vlieguren buiten het fotografieseizoen. Deze beschouwingen verklaren o.m. het gezegde dat in surveykringen in Engeland de ronde doet: „An air- survey company should be able to make profit, if only it would n't need to fly its own aircraft!" Dit is in over eenstemming met de mening die binnen het ITC wel wordt gehoord: „Van luchtfotografie alleen kan geen bedrijf leven, het moet er minstens een belangrijk stuk fotogrammetrie en kartografie bij hebben". Zolang er in deze situatie geen wijziging komt, zolang er geen alternatieven zijn, geen mogelijkheden om de ge wenste informatie op goedkopere wijze te verzamelen, kan de luchtkaarteringsprofessie het gevoel hebben op rozen te zitten. Hoogstens kan men dan betreuren dat een aantal potentiële gebruikers door de hoge kosten niet wordt bediend. Indien er echter andere wegen tot hetzelfde of tenminste tot een aanvaardbaar doel leiden en men verzuimt zich hierop in te stellen, dan geldt ook voor de professionele luchtfotografie het bekende ge zegde: „wie hoog klimt kan diep vallen". 7. Houtje-touwtje-vliegerij in de aanval Het artikel in Scientific American van juli 1982 over Ultralight Airplanes, de oversteek van Het Kanaal door een grote groep van „fibre-and-fabric butterflies" van diverse makelij en het artikel van Loedeman en Stuiver over verticaalfotografie met 35 en 70 mm camera's in NGT Geodesia (sept. 1982), moeten ons duidelijk maken dat de „houtje-touwtje-vliegerij" in de aanval is. In 1981 werden 10 000 houtje-touwtje-vliegtuigen ver kocht in de VS; ze gaan kennelijk als surfplanken over de toonbank. In Engeland zijn er in 1982 al zoveel van één merk neergestort (ze behoren overigens te landen als een zweefvliegtuig als de motor uitvalt), dat dat merk niet meer mag vliegen. Al zijn het hobbyvliegtuigjes voor vrijetijdsbesteding ze worden in de VS ook gebruikt als „camera-platform", men kan er luchtfotografie mee bedrijven. Het zou een van de nieuwe mogelijkheden NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 8