Registraties van Utrechtse landmeters in de 17e en 18e eeuw door ir. E. Muller. Het bijeenbrengen van gegevens over vroegere land meters kan op verschillende manieren gebeuren. Teeling ging uit van vermeldingen in archiefinventarissen, zon der deze archieven zelf te raadplegen. Donkersloot, Koe man en Rothuizen bestudeerden oude kaarten en verza melden gegevens over hun makers [1]*). Maar de afzonderlijke archiefdossiers bevatten nog meer gegevens. Deze zijn soms zeer summier, zoals bijv. de Schutmeestersrekening van de stad Utrecht uit 1441. Daarin wordt alleen vermeld dat „landmeter Arnt" een bepaalde ruime vergoeding kreeg, omdat hij onder Hagestein had gemeten. Om in zo'n geval meer over achtergronden te weten te komen, moet men andere dossiers raadplegen, maar het is zeer onwaarschijnlijk, dat men iets zal vinden over de meting zelf. Wel kunnen dergelijke verspreide gegevens, die reeds door meer schrijvers zijn vermeld [2], van nut zijn om een indruk te verkrijgen van de functie van de landmeter in het toen malige maatschappelijke bestel, en van de mate waarin van zijn diensten gebruik werd gemaakt. Het is echter een enorm werk om dit systematisch na te gaan. Sneller resultaat is op een andere wijze te verkrijgen. Er zijn namelijk op het Rijksarchief te Utrecht registers, waarin persoonsnamen in chronologische volgorde zijn te vinden. In deze registers worden feiten vastgelegd over de procedure, die moest worden gevolgd om van de (provinciale) Staten toestemming te verkrijgen tot het uitoefenen van bepaalde beroepen. Dat gold ook voor het beroep van landmeter. De procedure was waar schijnlijk geregeld in oude plakkaten, maar die zijn verlo ren gegaan. De preciese regeling is dus onbekend, maar het voornaamste doel zal zijn geweest te voorkomen dat er „ongequalificeerde landmeeters" zouden optreden [3], Helaas is het, althans in de provincie Utrecht, niet zo dat men door deze registers te raadplegen een complete lijst van erkende landmeters kan samenstellen. Cornells van Berck noemde zich op een kaart uit 1563 „geadmitteerd landmeter bij het Hof van Utrecht" en Jan Rutgersz. van den Berch op een kaart uit 1604 „gheswoeren Lantmee- ter voer den Hoeve van Utrecht" [4], maar in het re gister, waarin vanaf 1560 de z.g. admissies en eedsaf leggingen werden geregistreerd, komt men deze namen niet tegen; pas in 1766 wordt er voor het eerst een land meter in vermeld. Ook in andere registers zijn de landmeters niet vanaf het begin te vinden; zo dateert de eerste vermelding van het onderzoek naar de bekwaamheid van een landmeter uit 1641, terwijl het register reeds vanaf 1633 aanwezig is. Het is niet duidelijk wat de oorzaak hiervan is. Zou men misschien geleidelijk aan hogere eisen zijn gaan stellen De nummers [1] t.m. [10] verwijzen naar „Noten" op p. 110. NGT GEODESIA 83 aan het landmeterschap? En zou men, omdat „alle com- missiën van importantie" moesten worden geregistreerd [5], uit het al of niet vermelden van gegevens misschien voorzichtige conclusies mogen trekken over de belang rijkheid van een bepaald beroep? Wellicht kan soortgelijk onderzoek in andere provincies tot meer inzicht leiden! Zo'n onderzoek blijft echter onvolledig, omdat aan vankelijk de gegevens wellicht niet werden geregis treerd, maar ook omdat registraties niet werden be waard, of omdat ze later verloren zijn gegaan. Zo mist men in Utrecht bekende namen als Willem van Noert, Marcelis van Oort, Victor Scorel en Henrick Verstralen. Bij alle gegevens die worden aangetroffen, zal weinig te vinden zijn over de prestaties van die landmeters. Om daar een indruk van te geven, heb ik tevens nagegaan of er te Utrecht kaarten van hun hand bekend zijn. Ook dit is een beperkt gegeven, want sommige kaarten zullen verloren zijn gegaan of onvindbaar zijn. Maar bovendien was kaartvervaardiging voor veel vroegere landmeters zo zij al niet tegelijkertijd ook andere beroepen be oefenden slechts een deel van hun werk, naast het meten en berekenen van de grootte van percelen, het doen van grensbepalingen en het maken en uitzetten van boedelverdelingen en ontginningsverkavelingen. De procedure om toestemming of „admissie" te verkrij gen voor het uitoefenen van het landmetersberoep be gon met een verzoek of „request" van de betrokkene aan de Staten van Utrecht. Als alles goed zat, gaven deze een verklaring af, „commissie" geheten. Alvorens te beslissen, zonden de Staten het request met een be geleidende brief aan het Hof van Utrecht. Dit Hof droeg aan een van de raadsheren op het geval te onderzoeken. Deze raadsheer kon zich laten assisteren door deskun digen, bijv. door een gerenommeerde landmeter. Ver volgens werd verslag uitgebracht aan de Staten, die op grond daarvan het besluit namen om de commissie al dan niet te geven. Tot slot volgde de ambtseed. De land meter noemde zich dan „gesworen" of „geadmitteerd" landmeter. Over deze gang van zaken is op het Rijksarchief te Utrecht het een en ander te vinden, t.w. in: 1De notulen en resoluties van Gedeputeerde Staten en opvolgende instanties, met de bijlagen of „lappen". 2. De „Registers van acten, commissiën en instructiën der Staten"; van 12 januari 1582 tot 16 juli 1794 met hiaten van 17 december 1658 tot 9 januari 1660 en van 16 december 1770 tot 18 januari 1787. (Staten archief no. 349; 93 delen en 1 portefeuille.) Uit de periode 1802 tot 1805 is nog de vermelding van drie commissies gevonden in het „Register van de Reso- lutiën van het Departementaal Bestuur". (Staten archief no. 1243-1.) 109

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 3