3. De „Registers van commissiën aan de verschillende raadsheren opgedragen"; van 1633 tot 1811 met een hiaat van 1795 tot 1803. (Rechterlijke Archieven no. 247; 8 delen.) 4. Het „Register van admissies en eedsafleggingen van advocaten, procureurs, landmeters, translateurs..."; van 1560 tot 1811. (Rechterlijke Archieven no. 274; 1 deel.) 5. „Brieven van Gedeputeerde Staten van Utrecht aan het Hof, waarin zij advies verzoeken omtrent de toe lating van verschillende personen als notaris"; van 1656 tot 1790. (Rechterlijke Archieven no. 280-4; 1 portefeuille met losse brieven betreffende land meters.) Uit de bewoordingen van de commissies blijkt, dat de betrokkenen veelal „enige" of „lange jaren de const van Geometria geëxerceert" of „geoefent" hebben. Soms wordt ook de „Studie artis Mathematice" vermeld, of „ervaren in Aritmethica". Wellicht hebben de candida- ten dit meegedeeld tijdens het onderzoek naar hun be kwaamheid, want in de requesten staan in het algemeen maar heel weinig gegevens; alleen Jan de With (no. 78)*), die blijkbaar vaker en ook elders had gesollici teerd, beroemt zich erop een groot aantal, met name genoemde, vaardigheden te beheersen, hetgeen op het onderzoek echter weinig invloed schijnt te hebben ge had. De requesten zijn veelal als bijlagen bij de resoluties gevoegd. Vermoedelijk hebben de kandidaten hun erva ring opgedaan bij ervaren landmeters, of, in de tweede helft van de 18e eeuw, bij de Fundatie van Renswoude [6], Het teruggrijpen op de notulen en resoluties is een nogal tijdrovend werk, terwijl het resultaat weinigzeggend is. Zo vermelden de resoluties niet meer dan het enkele feit, dat een request is ingekomen en dat is besloten dit door te zenden aan het Hof; of dat gunstig advies is inge komen van het Hof en dat is besloten de commissie af te geven. In enkele gevallen, waarin wel een verzoek was ingediend, maar geen commissie is uitgereikt, rijst het vermoeden dat het advies ongunstig is geweest. Dit is echter niet terug te vinden. Gezien de geringe resulta ten heb ik de notulen en resoluties verder niet systema tisch doorzocht; bij de andere genoemde archiefstukken heb ik dat wel gedaan. In het algemeen werd de procedure vrij snel afgewerkt. Na het verzoek van Gedeputeerde Staten werd in de controleerbare gevallen binnen enkele dagen een raads heer aangewezen; bij Van Cooten (no. 93) gebeurde dat nog op dezelfde dag. Daarna volgde dan in de meeste gevallen een dag De Leeuw (no. 80) tot een maand later de commissie; in een enkel geval liep die tijd op tot enige maanden. Meestal volgde dan binnen enkele weken de eedsaflegging. Colognac (no. 92) had de eed blijkbaar al van tevoren afgelegd, terwijl De Ridder (no. 105) het eerst enige jaren later deed. Een aparte vermelding verdient Pauwels Ruysch, schout van De Bilt (no. 6). Er waren vermoedelijk in zijn tijd moeilijkheden ontstaan door het naast elkaar gebruiken van verschillende plaatselijke roedematen. Twee resolu ties, uit 1634 en 1635, spraken over een „ijzermaat die aan de kamer wordt bewaard tot model waarnaar alle landmetersmaten gemaakt (moeten worden) en (waar naar) zij zij (lees: zich) reguleren moeten" [7]. In de aan- De tussen haakjes vermelde nummers verwijzen naar de „Chro nologische lijst" op p. 111 e.v. 110 stellingsbrief van Ruysch als landmeter in dienst van de Staten werd tevens geconstateerd, dat „de Landen niet bequamelijk en conden worden gemeten doordien de Mathen met de nabuyrige Mathen van Landtmeters niet en accordeerden" |8|. De kosten voor het onderzoek naar de vereiste be kwaamheid om te worden geadmitteerd, waren vrij hoog, zoals blijkt uit een aantekening uit 1649: „Compt voor het examen van een procureur 10 gld, notaris 5 gld, landmeter 7 gld 10 st" [91. Bij de commissie van 5 dec. 1734 van Van de Cop (no. 81) stond vermeld: „op zegel van f 40, Voor het fungeren als deskundige bij zo'n examen kreeg een landmeter in 1742 inclusief „verdere vacatie" 10 gulden [10|. De onderstaande chronologische lijst vormt een eerste aanzet om aan de hand van de onder 2 tot en met 5 genoemde archieven voor de provincie Utrecht een aan vulling te geven op de reeds verzamelde gegevens over vroegere landmeters. De schrijfwijze van de namen is letterlijk gevolgd. De datum van de commissie is blijkens enkele steekproeven dezelfde als die van de vergadering van Gedeputeerde Staten, waarin de beslissing is geno men. Verwijzingen zijn opgenomen, en wel met: G voor kaarten van de Gemeentelijke Archiefdienst te Utrecht, D voor kaarten van het Rijksarchief, beschreven door Donkersloot [1], K voor kaarten van het Rijksarchief, beschreven door Koeman f1 T voor gegevens door Teeling vermeld [1], R voor landmeters, die hun opleiding bij de Fundatie van Renswoude ontvingen [6]. Tot slot is een alfabetische lijst van de vermelde namen opgenomen. Noten 1. Donkersloot-de Vrij, Y. M. „Topografische Kaarten van Neder land vóór 1750". Groningen, 1981. Koeman, C. „Handleiding voor de studie van de Topografische Kaarten van Nederland 1750-1850". Groningen, 1963, herdruk, Culemborg, 1979. Rothuizen, F. G. C. „Enige mededelingen over de Kartografie van Zeeland voor 1800 Ingenieursscriptie TH Delft, Af deling der Geodesie, 1952. Teeling, P. S. „Repertorium van Oud-Nederlandse Land meters, 14e tot 18e eeuw". Apeldoorn, 1981. 2. Fockema Andreae, F. J. en B. van 't Hoff. „Geschiedenis der Kartographie in Nederland". 's-Gravenhage, 1947. Gottschalk, M. K. E. „De ontginning der Stichtse venen ten oosten van de Vecht". Tijdschrift van het Koninklijk Neder lands Aardrijkskundig Genootschap, juli 1956, 2e reeks, deel LXXIII no. 3. Harmsen, T. W. „De landmeetkunde in het gebied van de tegenwoordige Nederlandse provincie Limburg voor 1794". Publications de la Société historique et archéologique dans Ie Limbourg, deel XCIV-XCV, 1958-1959. Noordhoff, L. J. „Aantekeningen betreffende landmeters en kaartmakers in de provincie Stad en Lande". Groningse Volks almanak, 1963. Rothuizen, F. G. C. Als boven. 3. Groot Placaatboek van Holland, Zeeland en Vriesland, deel VI, d.d. 31 maart 1727. 4. Donkersloot-de Vrij, Y. M. Als boven, p. 48. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Topografische Atlas, Janskerkhof 1604 11). 5. Artikel 21 van de instructie van de secretaris van de Staten d.d. 1670. 6. „De Fundatiën der Vrijvrouwe van Renswoude gevestigd te Utrecht, Delft en 's-Gravenhage, 1756-1856". Delft, z.j. Van Lier, A. J. S. „De Fundatie van de Vrijvrouwe van Rens woude binnen de stad Utrecht". Utrecht, 1954. 7. Rijksarchief Utrecht, Statenarchief no. 269-1, resoluties van 23 december 1634 en 24 april 1635. 8. Rijksarchief Utrecht, Statenarchief no. 349, d.d. 7 april 1635. 9. Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven no. 247-2. 10. Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven no. 4-1. NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 4