A/ I 7- 'A" r.v Een andere meetmethode is het fotograferen van een satelliet tegen de achterliggende sterrenhemel. Laten we voorlopig aannemen dat de stations A en B beschikken over respectievelijk de richtingen rA en rB naar de satel lietposities S, afgeleid uit foto's. Hoe dit gaat, zal in het hoofdstuk „Camera's" worden uitgelegd. Door twee richtingen kan men een vlak denken: bijvoorbeeld het eerste vlak wordt gevormd door de driehoek rA, en rBl, het tweede vlak door de driehoek S2, rA2 en rB2. De snijding van deze twee vlakken gaat door A en B, en hiermee is de onderlinge richting van A en B vastgelegd. In fig. 3A is dat de richting r,. Door een punt C te be trekken, verkrijgt men langs dezelfde wegen de onder linge richtingen tussen A en C en B en C, dat zijn resp. r2 en r3. ,si 2. De voerstraal (verbindingslijn der middelpunten) van de aarde naar de satelliet doorloopt in gelijke tijden gelijke oppervlakten (fig. 4B). - S2 r? -At7C r, x LB' /rB Figuren 3A en 3B. Bepaling van vlakken en snijlijnen in de ruimte. Op die manier heeft men de vorm van een volgemeten driehoek bepaald (fig. 3B); grootte en oriëntering van de onderlinge richtingen zijn echter nog nodig om de drie punten relatief op de aardbol vast te leggen. De grootte van driehoek ABC kan men verkrijgen door een of meer dere afstanden te bepalen. Door middel van een astro nomische waarneming is de oriëntatie af te leiden. Er treden echter nogal wat praktische problemen op bij het gelijktijdig waarnemen. Zo is de zichtbaarheid van de satelliet op een afgesproken tijdstip tijdens het fotogra feren of het meten van afstanden een vereiste, een ver eiste die als gevolg van de sterk wisselende weers omstandigheden rondom de betrokken stations moeilijk is te verwezenlijken. Daarbij doet zich nog het probleem voor, dat op het gekozen tijdstip de satelliet tegelijk boven de horizon zichtbaar moet zijn voor alle deel nemende stations. Dynamische methode Men heeft dan ook naar een andere methode gezocht en die gevonden in de tweede, z.g. dynamische methode. Wordt de overvliegende satelliet bij de geometrische methode slechts als hulppunt gebruikt, bij de dyna mische methode speelt de satellietbaan een belangrijke rol. Men maakt hierbij gebruik van de berekende baan en koppelt op dezelfde wijze met richtingen en/of afstan den de stations aan elkaar. De verklaring dat een satelliet met een snelheid van hoogstens 6 tot 7 km per seconde in een elliptische baan rondom de aarde beweegt, is gebaseerd op de Wet van Newton. De beschrijving ervan berust op de drie Wetten van Kepler en luiden als volgt: 1De baan van een satelliet is een ellips met de aarde in één der brandpunten (fig. 4A). Deze eerste wet geeft dus de vorm van de baan aan. aarde aarde A B Fig. 4A en 4B. De baan van een satelliet om de aarde. 3. De verhouding T2/R3 is voor alle satellieten hetzelf de. Hierin stelt T de omlooptijd van de satelliet voor en R zijn gemiddelde afstand tot de aarde. De mechanica van elke satellietbaan wordt voornamelijk bepaald door het in evenwicht zijn van de middelpunt vliedende kracht (van de aarde af) en de aantrekkings kracht van de aarde (ook wel zwaartekracht genoemd). Het zwaartekrachtsveld van de aarde is echter niet over al hetzelfde als gevolg van een onregelmatige massa verdeling (bergen, oceanen, enz.). Anders geformu leerd: het zwaartekrachtsveld bestaat uit een regelmatig gedeelte (het aardoppervlak ligt ongeveer op gemid delde zeehoogte) en een onregelmatig gedeelte (het aardoppervlak ligt zowel boven, zoals bergen, als onder de gemiddelde zeehoogte). Bolvormige satellieten met een grote massa zijn hoofd zakelijk gevoelig voor het zwaartekrachtsveld; zij volgen een nagenoeg constante baan. Als men de baan via het Kepleriaanse baanmodel met behulp van dit type weet te beschrijven, dan kunnen omgekeerd stoorkrachten be paald worden door metingen te verrichten op type satel lieten die juist voor één of meerdere stoorkrachten ge voelig zijn. Om een betrouwbaar puntennet van de satellietmeet stations op te zetten, is het zaak de baan in dezelfde orde van nauwkeurigheid te weten als de meting zelf. De baan kan men echter nog onvoldoende nauwkeurig bepalen, omdat lang niet alle stoorkrachten die op een satelliet werken, voldoende nauwkeurig bekend zijn. Bijvoorbeeld wisselende atmosferische krachten (lucht- weerstand) hebben invloed op de gevolgde baan. Beide methoden leveren verschillende resultaten m.b.t. een betrouwbare relatieve plaatsbepaling van een we- reldnet van punten: enerzijds is de zuiver-geometrische methode het eenvoudigst en meest betrouwbaar, doch de metingen zijn praktisch moeilijk uitvoerbaar. Ander zijds zijn de satellietbaan, het zwaartekrachtsmodel en andere stoorkrachten te onnauwkeurig bekend, en wor den de punten dus te onnauwkeurig bepaald. Men zal dus moeten zoeken in een combinatiq van beide metho den, waarbij men een klein stukje baan vrij van storingen beschouwt. 3. De laserafstandmeter Afstanden naar satellieten worden gemeten met een laserafstandmeter, waarvan het principe als volgt werkt: Een oscillator wekt laserlicht op, die, versterkt door meerdere versterkers, wordt uitgezonden als een puls naar een overvliegende satelliet. Satellieten, specifiek voor geodetische doeleinden, cirkelen op een hoogte die varieert van 600 tot 8 000 km boven de aarde. De puls duurt 1.8 nanoseconde (1.8.10"9 s) en komt overeen met een lengte van circa 54 cm. Hij wordt voor een zeer 146 NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 4