waarop het satellietbeeldje op de foto werd gevormd, en de positie van het beeldje zelf, kan men de richting van station naar satelliet bepalen en refereren aan een aards stelsel. Dezelfde handelingen verricht men voor een op name die gelijktijdig door een ander station is gemaakt. Dit resulteert in een soortgelijke richting. De snijding van deze twee richtingen legt tenslotte de ruimtelijke positie van de satelliet vast. De hier bedoelde richtingen zijn de richtingen r naar de satelliet in figuur 3. Bij satellieten die door de zon worden beschenen, wordt de satellietbaan als een witte streep afgebeeld. Op der gelijke foto's kunnen natuurlijk geen metingen worden verricht. Vandaar dat men de film tijdens de belichting gedeeltelijk afdekt, zodat de gevolgde baan als puntjes op de foto verschijnt (figuur 6). Bij een lange belichting van de film treedt er echter nog een ander essentieel probleem op: de sterren zullen op de foto ook als strepen worden afgebeeld, omdat de aar de ronddraait en de sterren nagenoeg stilstaan. Dit euvel is te verhelpen door: 1. de montering waaraan de camera is bevestigd equa toriaal op te stellen, d.w.z. dat de z.g. eerste as van de montering (d.i. de poolas) evenwijdig is aan de poolas van de aarde (vergelijk azimutale opstelling bij de theodoliet), èn 2. een motor aan de poolas van de montering te bevesti gen, die compenseert voor de draaiing van de aarde, doordat zij draait in tegengestelde richting. De sterren worden nu als meetbare punten op de foto af gebeeld. De nauwkeurigheid waarmee men satellietposities met behulp van foto's kan bepalen, ligt in de orde van groot te van enkele meters. Dit is nu echter te onnauwkeurig geworden voor een betrouwbare relatieve plaatsbepa ling van een „wereldnet". De fotografische methode is dan ook als een zuiver geodetische achterhaald; de me thode wordt nu alleen nog toegepast om onderzoek te doen naar de stoorkrachten, die de elliptische satelliet- baan beïnvloeden. Men fotografeert daartoe die satellie ten, die zeer gevoelig zijn voor de te onderzoeken stoor krachten (voornamelijk atmosferische) en waarvoor deze orde van nauwkeurigheid voldoende is. Dit type satelliet straalt over het algemeen weinig licht uit. Om de satelliet toch duidelijk zichtbaar te maken op de foto, is men ge noodzaakt de satelliet in haar baan te volgen. Dit vraagt echter om extra voorzieningen aan de camera, zoals het monteren van een beweegbaar beeldvlak, zodat de satelliet langer een positie op de gevoelige film belicht. 5. Interpretatie van de metingen Uit de relatieve coördinaten van de meetstations, die verspreid liggen op de aarde, kunnen de onderlinge af standen worden afgeleid. Zo heeft men vanaf 1972 periodiek de afstand bepaald tussen Quincy en San Diego, beide in Californië gelegen, een afstand van ongeveer 900 km. Vergelijkt men de resultaten jaarlijks, dan blijken er verschillen van enkele centimeters tot enkele decimeters op te treden, waartussen een verband bestaat. Als de precisie van de onderlinge afstand tussen de punten op aarde overeenkomt met de precisie van de satellietmetingen, dan kan worden geconcludeerd dat de twee meetstations t.o.v. elkaar zijn verschoven. Dit soort metingen hebben overal ter wereld plaatsge vonden (en vinden nog steeds plaats). Zie het overzicht Fig. 7. Overzicht van de operationele satellietmeetstations £len van de satellietmeetstations in ontwikkeling Q 148 NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 6