Naast de idealisatienauwkeurigheid is de afstand ten op zichte van de gebruikte standplaats ook van invloed op het kenmerk. Het kenmerk geeft bij latere uitzettings- en bijhoudingsmetingen de betrouwbaar.heidsstrook aan. Bijvoorbeeld: Kenmerk 1 idealisatienauwkeurigheid is 0-2 cm, bijv. hoek huis, buis, steen, enz. Is de afstand ten opzichte van de standplaats groter dan 100 meter, dan wordt aanbevolen geen kenmerk 1 te gebruiken. Kenmerk 3 idealisatienauwkeurigheid is 5-10 cm, bijv. heg, greppel, e.d. Kenmerk 5 idealisatienauwkeurigheid is groter dan 10 cm, voor grafisch bepaalde coördina ten. Praktische mogelijkheden bij de toepassing van het Systeem Detailmeting '76 polaire meting met vaste standplaats (maximaal 3 oriënteringsrichtingen naar bekende punten); polaire meting met vrije standplaats (minimaal 2, maximaal 5 metingen naar bekende punten); methode vrije meetlijn (voor de berekening van meet punten); verlengde of tussenpuntsbepaling; snijpunt; bogensnijpunt; rechthoekige polygoon; controlemaat; collineariteit; evenwijdige verschuiving; lijncodering (in ontwikkeling). Instrumentarium en apparatuur Bij gebruik van niet zelfregistrerende instrumenten vindt de registratie van de metingen plaats op zogenaamde ponsdocumenten, die na verponsing in het project bestand „metingen" worden opgenomen. Bij het ge bruik van zelfregistrerende instrumenten worden de meetgegevens opgenomen in zogenaamde geheugen blokjes, welke dagelijks via de DAC 100 worden overge lezen op een diskette. De verdere verwerking van de meetgegevens is als volgt: invoer gegeven coördinaten en metingen: via rekenprogramma ontstaat een projectbestand be rekende coördinaten; invoer elementen: projectbestand elementen. Het elementenbestand wordt gebruikt ten behoeve van: de grootteberekening; de kaartering; de opbouw en bijhouding van de percelenbank. Toepassing Systeem Detailmeting '76 in de ruilver kaveling Overloon-Merselo Waarom is in de ruilverkaveling Overloon-Merselo voor toepassing van het SD '76 gekozen? 1Gezien de stand van de landmeetkundige technologie C77-'78) werd verwacht, dat gedurende de looptijd van de ruilverkavelingsprocedure de geautomatiseer de systemen zover zouden worden ontwikkeld (dage lijkse verwerking van metingen, zelfregistrerende in strumenten, massale verwerking van gegevens), dat we er weieens spijt van zouden krijgen als we de „gok" niet hadden gewaagd. Dit klemt te meer, om dat tussentijdse omschakeling van het conventionele systeem naar het SD '76 vrijwel uitgesloten moet worden geacht. 2. In de betreffende periode waren al een aantal moge lijkheden van het SD'76 bekend, welke beslist zeer aantrekkelijk zijn: kaartvervaardiging op elke schaal met iedere gewenste inhoud (bijvoorbeeld alleen plan wegen en waterlopen). Werkplans II Op het moment, dat het besluit werd genomen de metin gen en kaartvervaardiging met behulp van het Systeem Detailmeting '76 te doen plaatsvinden (in de loop van 1978), was de ruilverkaveling Overloon-Merselo reeds enkele jaren in uitvoering. (Ruilverkaveling Overloon- Merselo, oppervlakte 8100 ha, stemming in 1972.) De blokgrens en een aantal zogenaamde vaste grenzen waren op dat moment reeds op de klassieke wijze (meet- lijnenverband) ingemeten. Bij de latere invoering van de ze metingen in het systeem bleek dit overigens nauwe lijks problemen op te leveren. Dit in tegenstelling tot het eerder gestelde, dat tussentijdse omschakeling vrijwel uitgesloten moet worden geacht. In de ruilverkaveling Overloon-Merselo bestonden de in het systeem in te voeren metingen voornamelijk uit orthogonaal ingemeten blokgrens- en enclavemetingen, welke eenvoudig zijn te coderen. Codering van uitge breide metingen in het zogenaamde meetlijnenverband is echter zeer bewerkelijk. Bovendien is de keuze van het materiaal van het Werkplan II mede afhankelijk van de gekozen meetmethode (bij Systeem Detailmeting '76 werkt men niet meer met de gebruikelijke graveer- bladen). Het totale ruilverkavelingsblok was reeds ingedeeld in een 70-tal Werkplans II (toekomstige bijbladen), schaal 1 2 000. Op deze werkplans (vervaardigd van tweezijdig gematteerde maatvaste film met daarop in grijs de foto- grammetrische ondergrond) wordt na opmeting en kaartering van de wegen en waterlopen, vaste grenzen en gebouwen de nieuwe kavelindeling geprojecteerd. De genoemde fotogrammetrische ondergrond op het Werkplan II geeft veel informatie bij het opbrengen van de zogenaamde schattingsgrenzen en bij het latere in- schetsen van de nieuwe kavels. Opbouw projectbestanden Afhankelijk van het aantal detailpunten (maximaal 5 000 detailpunten per project) werden een 20-tal nieuwe sec ties (projecten) van 2 tot 4 bladen gevormd. Gebleken is namelijk, dat projecten met een maximum van 5 000 punten, in het projectbestand metingen nog een handel bare omvang hebben. De verwerkingstijd van een project door de computer is mede afhankelijk van de grootte van het projectbestand. Nadelen van te grote projectbestanden zijn: te lange verwerkingsduur; grote foutenlijsten; de kans op het niet verwerken vanwege teveel pun ten die in het geheugen bewaard moeten blijven. Voor wat betreft de grondslag: vóór de opname van de diverse detailpunten (gebouwen, wegen en waterlopen) werd het oorspronkelijke kringnet, inclusief de voor de luchtkaartering gebruikte paspunten, door middel van polygonen verder verdicht. Per project werden deze grondslagpunten opgenomen in een coördinatenbe- stand „gegeven punten". De totale grondslag (inclusief de verdere verdichting) wordt aangegeven op een over zichtskaart. 202 NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 24