Op een lichtdruk van het Werkplan II werden, ten behoe ve van de metende ambtenaren, de te meten grenzen aangegeven, met daarbij een volledige informatie om trent te meten bermbreedtes, werkpaden, e.d. Na me ting wordt op dit plan (de zogenaamde „moederkaart") bij de betreffende grens het veldwerknummer aange tekend. Deze moederkaart biedt tevens een goed over zicht bij de latere invoering en codering ten behoeve van het elementenbestand. Nadat de metingen van een project zijn afgerond, wor den deze ingevoerd (coördinatenberekening). Vervol gens kunnen, na oplossing van de eventuele foutenlijst (zogenaamde signaallijst), de elementen worden geco deerd. Na de opname van de elementen in het bestand wordt een proeftekening gemaakt. Op een zogenaamde proeftekening blijkt welke detail punten niet juist zijn ingevoerd (foutieve coördinaten of het betreffende element is niet juist gecodeerd). Tevens blijkt uit de bijbehorende foutenlijst, welke punten niet zijn gekaarteerd. Ook vindt, in afwijking van de hiervoor omschreven werkwijze, de coördinatenberekening en de invoer ele menten gelijktijdig plaats. Foutenlijsten en proefteke- ningen worden dan gelijktijdig afgeleverd. De geleverde proeftekening geeft veel gemak bij het oplossen van de foutenlijst (fouten in coördinaten en elementen zijn zichtbaar). Fig. 1. Proeftekening: opmeting detailpunten vanuit standplaats 1033 met doorgeslagen kijkerstand. Pas nadat een proeftekening geen zichtbare fouten meer vertoont (gehele foutenlijst is opgelost), wordt de defini tieve kaartering gevraagd op het Werkplan II. De metin gen van de projecten, waarin praktisch geen afwijkingen meer zitten, kunnen nu worden verwijderd en het bere- NGT GE0DESIA 83 kende bestand wordt, samen met het gegeven bestand, het nieuwe gegevenbestand. Dit brengt ruimte voor de latere verwerking op de VAX-computer (verwijdering on nodige ballast). Tweede fase-metingen Tijdens het opmaken van het schetsplan van toedeling blijkt, dat in bepaalde gevallen een aanvullende meting van bestaande te handhaven grenzen noodzakelijk is. Gezien de relatie tussen de te handhaven kavelgrenzen en de in te rekenen nieuwe, dient de opname vóór het inrekenen plaats te vinden. Deze zogenaamde tweede fase-metingen worden als mutatiemetingen in het bestand ingevoerd. Omdat we op dit moment werken met een projectbestand, zijn deze mutaties slechts zeer omslachtig te verwerken (d.w.z., alle elementen van de betrokken kavels moeten opnieuw worden gecodeerd). In de ruilverkaveling Overloon-Merselo wordt het num mer van de kavel met de meeste detailpunten gehand haafd. Hiermee wordt voorkomen, dat alle detailpunten van de gewijzigde kavel opnieuw moeten worden geco deerd. Daarnaast worden de bijgemeten grenzen hand matig gekaarteerd op het Werkplan II. KAVUIT-systeem De op het schetsplan aangegeven nieuw kavelgrenzen worden volgens de klassieke grafische werkwijze ingere kend. Deze vrij arbeidsintensieve inrekenfase gebeurt nog steeds handmatig! Voor de bepaling van de coördinaten van de ingerekende grenzen en de berekening van de uitzetgegevens is echter het zogenaamde KAVUIT- systeem ontworpen. Het KAVUIT-systeem bestaat, in afwijking van het Systeem Detailmeting '76 alléén uit een coördinatenbestand. Hierin zijn gegeven en bere kende coördinaten ondergebracht. De in het KAVUIT- systeem berekende coördinaten kunnen we, via disket- 047 o SO O 51 053 Fig. 2. Verkenning t.b. v. het verzamelen van de uitzetgegevens per standplaats. 203

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 25