waarbij zij op de ingediende bezwaren „zodanig acht
slaan als zij menen te behoren". Ook kunnen tegen het
plan bezwaren worden ingediend bij GS (artikel 75),
waarna ook GS het plan vaststellen en waarbij ook acht
wordt geslagen op de ingediende bezwaren zoals zij
menen te behoren (artikel 76).
Dit is dan de gehele rechtsbescherming voor iets wat
enorm ingrijpend kan zijn! Het is bevreemdend dat van
enige rechterlijke instantie of dito tussenkomst geen
sprake is. Men kan zich afvragen of bij GS, en misschien
nog meer bij PS, de rechtsbescherming wel in goede
handen is. Vooral PS zal als politiek vertegenwoordigend
orgaan in haar afwegingen kijken naar de hoofdlijnen
van het provinciaal ruimtelijk beleid. De individuele be
langhebbende zal in deze belangenafweging licht tussen
wal en schip kunnen vallen [4J.
Ook de wet AROB zal nauwelijks of geen mogelijkheden
bieden op het gebied van de rechtsbescherming. De in
dividuele belanghebbende, die van mening is dat in het
programma of plan met zijn belangen onvoldoende reke
ning is gehouden, kan niet bij de AROB-rechter terecht,
omdat het vaststellen van beide een besluit van alge
mene strekking is, dat door artikel 2 lid 2 sub a van de
wet AROB niet als een beschikking wordt beschouwd.
De MvT geeft diverse voorbeelden van afwijzende
AROB-uitspraken [5].
Terecht is dan ook van vele kanten erop aangedrongen
de rechtsbescherming ten aanzien van het programma
en plan te verbeteren. Veelal is dan, naar analogie met
de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en met name het
gemeentelijk bestemmingsplan, de Kroon als beroeps
instantie genoemd. Hoewel dit ook geen echte rechterlij
ke instantie is, kan hiermee worden ingestemd omdat in
het algemeen de Kroonuitspraken, zeker bij de recla
merende burger, veelal tot tevredenheid stemmen [61.
De verantwoordelijke bewindslieden voor de ontwerp-
Landinrichtingswet hebben gemeend de invoering van
een Kroonberoep niet te moeten ondersteunen en moti
veerden dit in de Memorie van Antwoord (MvA) aldus
[7]:
„Voorts ligt, naar onze mening, een belangrijke waar
borg voor de burgers besloten in het feit, dat de vast
stelling van het programma door een vertegenwoordi
gend lichaam geschiedt. Provinciale Staten stellen im
mers het programma vast, terwijl Gedeputeerde Staten
het plan vaststellen.
Afgezien van de bovengenoemde redenen zijn wij van
oordeel, dat van de mogelijkheid afzonderlijk Kroonbe
roep in te stellen tegen landinrichtingsprogramma en
-plan een zodanig vertragende werking uitgaat, dat de
belangen van hen die overigens bij de uitvoering van een
landinrichtingsproject zijn betrokken, te zeer worden ge
schaad.
Gelet op het feit, dat enerzijds de belangen van een ieder
in het geheel der procedures worden gewaarborgd en
dat anderzijds juist aan een Kroonberoep tegen program
ma en plan ernstige bezwaren kleven, hebben wij ge
meend de mogelijkheid van een Kroonberoep bij pro
gramma en plan niet op te moeten nemen".
Over deze motivering een drietal opmerkingen:
Wat het rechtsbeschermend gehalte van GS en PS be
treft, heb ik reeds hiervoor een en ander opgemerkt.
De tweede opmerking is de vertragende werking, die
zou uitgaan van een Kroonberoep. Is het wel juist de
door invoering van een Kroonberoep bereikte winst uit
een oogmerk van rechtsbescherming in te leveren voor
228
een mogelijk kortere duur van bepaalde procedures? Is
het Kroonberoep de grote boosdoener bij vertragingen,
of kunnen ook andere oorzaken aanwijsbaar zijn? Onder
meer heeft de Raad van Advies voor de Ruimtelijke
Ordening (RARO) in 1975 een advies uitgebracht over de
lange duur van de bestemmingsplanprocedures en daar
in de mening uitgesproken, dat verkorting van deze
procedures te bereiken zou zijn middels een ingrijpende
herziening van de bestaande regeling door beroeps
mogelijkheden in aanzienlijke mate te beperken en door
de bevoegdheden van de Kroon aan banden te leggen.
Dit advies is hevig bestreden omdat er ernstige twijfels
bestonden of de Raad zich wel voldoende in de huidige
situatie had verdiept. Onder andere kwam hieruit naar
voren, dat voornamelijk de bezwarenmakers de hoofd
veroorzakers zouden zijn van vertragingen, en dat veelal
het effect van de door hen ingediende bezwaren gering
was. Uit een onderzoek [8] is duidelijk gebleken, dat
deze beide argumenten nauwelijks of niet houdbaar zijn.
De vraag kan zelfs opkomen, of vertraging niet voor het
overgrote deel aan het openbaar bestuur zelf moet wor
den toegeschreven. De jurisprudentie geeft wat dit be
treft een onthullend beeld [9]. Indien het Kroonberoep
bij het bestemmingsplan gehandhaafd blijft, en daar ziet
het wel naar uit na alle kritiek die is losgebarsten naar
aanleiding van het voorstel om in de te wijzigen Wet op
de Ruimtelijke Ordening dit beroep te schrappen, is dit
Kroonberoep tegen programma en plan een minimum
vereiste, zowel uit oogpunt van rechtsbescherming als
gelijkvormigheid van besluitvorming.
Mijn derde opmerking betreft de wijze waarop de belan
gen van een ieder in het geheel der procedures worden
gewaarborgd. Met name het plan van toedeling, dat
sterk ingrijpt in de eigendomsrechten van betrokkenen,
kan slechts in eerste en hoogste instantie aan de recht
bank worden voorgelegd. Een bezwaar is onder meer,
dat de rechtseenheid nu slechts kan worden nagestreefd
door middel van cassatie in het belang der wet, waarbij
dus zonder de inbreng van partijen moet worden gepro
cedeerd en waar iedere vernietiging frustrerend is. In een
arrest van de Hoge Raad (HR) [10] concludeert de advo
caat-generaal o.a.: „Men kan zich afvragen of het aldus
beschreven systeem een bevredigende mate van rechts
bescherming biedt. Daarover is op zijn minst twijfel
mogelijk".
Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat een dergelijke mate van
rechtsbescherming, die wettelijk al is geregeld in het be
gin van de twintiger jaren, in een nieuwe wet uit de tach
tiger jaren vrijwel ongewijzigd wordt overgenomen, ter
wijl de praktijk duidelijk heeft bewezen, dat het dringend
nodig is de individuele rechtsbescherming aanzienlijk te
verbeteren.
Een tweetal artikelen uit de Ruilverkavelingswet 1954 zijn
mede oorzaak van een aantal onbevredigende aspecten
van de behandeling der bezwaren voor de rechtbank. Dit
zijn respectievelijk artikel 88 lid 6, „de rechter-commis-
saris stelt de kavelindeling vast" en artikel 91 lid 4, „in
dien deze uitspraak van invloed is op het plan van toede
ling, is de rechtbank bevoegd dit plan met behoud van
de kavelindeling te wijzigen na de bij de wijziging betrok
ken belanghebbenden daarover te hebben gehoord".
Duidelijk is, dat deze beide artikelen een materiële beper
king inhouden van de mogelijkheid van de rechtbank om
aan bezwaren tegen het plan van toedeling tegemoet te
komen.
NGT GEODESIA 83