Criteria voor de keuzebepaling1'
door ing. H. E. Veenendaal, Ie technisch medewerker bij de afdeling Projecten van
de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers in de provincie Utrecht.
1. Beschikbare hulpmiddelen
Uit de voorgaande inleidingen is duidelijk geworden, dat
hulpmiddelen niet los te zien zijn van de toe te passen
technieken voor opname en verwerking van gegevens.
We hebben gezien, dat vooral de opkomst van elektro
nische instrumenten en computers een kentering in de
toepassingsmogelijkheden heeft teweeggebracht.
Voor de toepassing van fotogrammetrie zijn tegenwoor
dig de investeringen voor het benodigde instrumenta
rium aanzienlijk. Niet in de laatste plaats, omdat digitale
uitwerkingstechnieken steeds meer in de belangstelling
komen. De hulpmiddelen hiervoor zijn thans bij een aan
tal fotogrammetrische bedrijven aanwezig.
Bij een optimale toepassing van Systeem Detailmeting
'76 moet men als eis stellen dat naast opname-instru
menten, ook computers en tekentafels beschikbaar zijn
voor de verdere verwerking van de meetgegevens. Met
name de zelfregistrerende opname-instrumenten komen
tegenwoordig steeds meer in gebruik.
De tijd, dat de landmeter slechts de beschikking had
over een meetband en een hoekspiegel voor de detail
opname ligt, uit technisch oogpunt gezien, reeds ver
achter ons.
2. Terreinkenmerken
Kijkend naar de door beide vorige sprekers gekozen
methode voor de uitvoering van landmeetkundige werk
zaamheden in ruilverkavelingen, valt op dat de aard en
gesteldheid van het terrein een belangrijke rol spelen in
die keuze.2)
a. Fotogrammetrie
Bij toepassing van fotogrammetrie is men in het alge
meen gebonden aan de periode voor- of najaar. Een
„bladloze" luchtopname is nl. van belang voor een zo
compleet mogelijke uittekening. Fotogrammetrie komt
het meeste tot zijn recht bij opname van open gebieden.
Bedacht moet verder worden, dat in de ruilverkaveling
het realiseren van terreinwerkzaamheden meestal ge
beurt na de eerste fotovlucht; het nut van de lucht
opname betreft als gevolg hiervan derhalve alleen de
bebouwing en de zichtbare en blijvende grenzen.
De blijvende grenzen en de nieuw ontstane grenzen tij
dens de ruilverkaveling dienen, voor zover zij niet lucht-
zichtbaar zijn, terrestrisch te worden vastgelegd.
Inleiding gehouden op 14 april 1983 op de NGL studiedag
„Landmeetkunde in de ruilverkaveling" te Utrecht.
2) „Toepassing Systeem Detailmeting 76 in de ruilverkaveling"
door Th. Neynens. Zie het juninummer 1983. „Een landmeet
kundige aanpak gericht op analoge werkwijze" door ing. G. Hak.
Zie p. 231 van dit nummer.
Na de uitvoering van het plan van wegen en waterlopen
moeten de relevante veranderingen worden vastgelegd.
Afhankelijk van de aard en omvang van deze verande
ringen zal vastlegging gebeuren d.m.v. een extra lucht
opname, een terrestrische opname of een combinatie
daarvan.
b. Terrestrische methoden
Voor uitzettingen van kavelgrenzen is men zonder meer
aangewezen op terrestrische methoden. Fotogramme
trie is nl. niet bruikbaar voor uitzettingen in het terrein!
Voor de inmeting van topografie in het algemeen is
tachymetrie concurrerend met de fotogrammetrie in de
z.g. „half open" gebieden met vrij veel begroeiing. De
kosten voor bijmetingen van de fotolijnenkaart kunnen
namelijk in de meer begroeide gebieden behoorlijk op
lopen.
3. Kaartsoorten en nauwkeurigheden
In het verleden werden de landmeetkundige werkzaam
heden in de ruilverkaveling vrijwel geheel op dat doel
(ruilverkaveling) afgestemd.
Het Werkplan II was voorbestemd om na voltooiing van
de ruilverkaveling te dienen als basis voor het nieuwe bij
blad. Hieruit blijkt, dat de afstemming van deze beide
kaartsoorten een interne kadastrale activiteit is.
Zoals bekend, is in 1975 de Grootschalige Basiskaart van
Nederland van start gegaan (GBKN). De Dienst van het
Kadaster en de Openbare Registers is verantwoordelijk
voor de vervaardiging en bijhouding van deze GBKN.
Deze kaart is een basiskaart, waaraan verschillende ge
bruikers eigen informatie kunnen toevoegen. Het doel
van de GBKN is om tot betere communicatie te komen
tussen de gebruikers, zoals Kadaster, gemeenten en
nutsbedrijven. Tevens worden de kosten van vervaardi
ging en bijhouding van grootschalig kaartmateriaal voor
de afzonderlijke gebruikers hierdoor beperkt.
Thans zijn er dus bij het Kadaster drie kaartsoorten aan
wezig: nl. het Werkplan II, het Bijblad en de GBKN.
De drie kaartprodukten hebben een aantal zaken ge
meen nl.:
het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting,
en,
de gebouwen.
Het ligt voor de hand, dat wordt getracht de afstemming
van deze kaartsoorten te bevorderen v.w.b. vervaar
diging en bijhouding. Het zal duidelijk zijn, dat afstem
ming van vorm, inhoud en kwaliteit van de drie kaartpro
dukten thans ook wordt beïnvloed door andere (GBKN-)
gebruikers.
238
NGT GEODESIA 83