Dz - log Y= geel M magenta CrCyaan y< pigmenten in kleurenfilms K pigmenten in kleurcompensatie filters \?7 I1 I 400 500 600 700 800 golflengte Inmi Fig. 23. Verschillen in de transmissie van kleurstoffen in kleuren films t.o.v. vergelijkbare kleurstoffen in kleurcompensatiefilters. (Bron: Kodak.) GEZOND" (rood/magenta) „ZIEK" (roze) „ERNSTIG ZIEK" (wit) „ERNSTIG ZIEK" (paarsig grijs) Vergelijking van de integrale en de analytische dicht heden leert, dat de verandering van de analytische dicht heden voor Y en M gevolgen heeft voor de integrale dichtheid van C, ook als de analytische dichtheid van C zelf onveranderd blijft. Vertaald naar de werkelijkheid betekent dit, dat een relatief kleine verandering in de in tegrale densiteit niet zonder meer het gevolg is van een verandering in de energie in de golflengteband, waar voor de betreffende laag gevoelig is. Kortom: integrale densiteiten zijn niet geschikt voor het aantonen van relatief kleine verschillen in infrarood- reflectie van vegetatie, indien tevens een grote verande ring in de roodreflectie optreedt. Dit laatste is nu juist het geval bij optreden van chlorose (fig. 7). Rest ons de vraag of het gebruik van analytische densi teiten noodzakelijk is, of dat kan worden volstaan met in tegrale densiteiten. Het antwoord op deze vraag moeten we vooralsnog schuldig blijven bij gebrek aan empirisch materiaal. Strikt theoretisch genomen, is het gebruik van integrale dichtheden onjuist. Om die reden verdient het de voorkeur gebruik te maken van zwartwit fotogra fie in afzonderlijke spectrale banden. Dit houdt in de praktijk in, dat niet met één camera, maar met meerdere synchroon werkende camera's moet worden gefotogra feerd. Elke camera is dan voorzien van een ander filter. Hiermee verdwijnt het probleem met de analytische dichtheden als sneeuw voor de zon, omdat nu op relatief eenvoudige wijze voor elke spectrale band afzonderlijk de betreffende densiteitscurve is vast te stellen. Het gebruik van sensitometrische strips blijft dus ook in dit geval noodzakelijk. De keerzijde van deze medaille is, dat het gebruik van meerdere camera's problemen intro duceert die zich niet voordoen bij het gebruik van een enkele camera. NGT GEODESIA 83 6. Van ontvangen energie QF) naar gereflecteerde energie (Qr) Storende factoren De waarde die voor de energie Q via de gradatiecurve uit een gemeten densiteit kan worden berekend, heeft be trekking op de stralingsenergie (de hoeveelheid licht) die de film tijdens de belichting ontvangt. Het verband tus sen deze Q in het filmvlak van de camera (QF) en de energie die het betreffende object tijdens de belichting in de vorm van weerkaatste zonnestraling uitzendt (Qr), is allerminst eenvoudig. QF is niet alleen direct afhankelijk van Qr, maar ook van een groot aantal „storende" fac toren. Het gaat om de volgende factoren: 1. De absorptie die optreedt in de combinatie van lens en filter. 2. De effectieve lensopening (diafragmagetal). 3. Een vanuit het midden van het beeldveld afnemende instraling (ten gevolge van lichtafval en vignettering). 4. De bijdrage aan QF van de straling die door de lens en het inwendige van de camera wordt verstrooid en dus niet (of niet direct) afkomstig is van het object. 5. Het verlies dat Qr ondergaat in de atmosfeer tussen object en cameralens als gevolg van absorptie en ver strooiing door de atmosfeer. 6. De bijdrage aan QF die afkomstig is van inkomende en gereflecteerde straling die door de atmosfeer is verstrooid. De waarde van Qr is bovendien afhankelijk van: 7. De totale instraling Q; aan het aardoppervlak tijdens de belichting. 8. De reflectiefactor. Tot slot zijn Qr en QF afhankelijk van: 9. De belichtingstijd (die voor beide een en dezelfde is). Met uitzondering van de factoren (2), (3) en (9) is de waarde van alle factoren afhankelijk van de golflengte. Daarbij is alleen voor factor (1) deze afhankelijkheid constant in de tijd. Bovendien zijn de factoren (5), (6) en (8) richtingsafhankelijk. (Voor nadere informatie: Ma nual of Remote Sensing, 1975, hoofdstuk 6.) Het is in de praktijk onbegonnen werk om de waarde van al deze factoren vast te stellen. De opsomming dient dan ook meer om aan te geven dat het niet eenvoudig kan zijn om met behulp van luchtfotografie reproduceerbare gegevens te verkrijgen omtrent straling van een gefoto grafeerd object. Vooral de richtings- en tijdsafhankelijk heid van de reflectiefactor (8), de invallende zonnestra ling (7) en de absorptie en verstrooiing door de atmos feer (5) en (6) zijn daar debet aan. Daaruit vloeit de con clusie voort, dat het hier gesignaleerde probleem geldt voor alle Remote Sensing-technieken, die berusten op de registratie van gereflecteerde zonnestraling. We be perken ons hier evenwel tot de fotografie. Correctie voor storende factoren De atmosfeer heeft de belangrijkste storende invloed. Bovendien is die invloed allerminst constant in de tijd en dientengevolge niet tevoren vast te stellen. Aangezien het tot op heden niet gebruikelijk is om tijdens de vlucht de metingen uit te voeren die nodig zijn voor het vast stellen van de factoren (5) en (6) (v. Stokkom en Guzzi, [28]), moet de invloed van de atmosfeer achteraf wor den berekend. Ten gevolge van die dempingsfactor rA, resteert slechts een deel van de gereflecteerde energie Qr bij aankomst voor de lens van de camera. Bovendien arriveert bij de camera het door de atmosfeer verstrooide licht QA, zo- 277 Dichtheid Y Dichtheid M Dichtheid C Anal. Anal. Anal. Int. Int. Int. .67 .67 .75 2.32 2.50 .67 .90 .59 .97 Tabel 8.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 23