dat Qc rA x Qr Qa. Hierin zijn ta en QA onbeken den, waarvan de grootte niet alleen afhangt van de toe stand van de atmosfeer tijdens de opname en van de golflengte, maar ook van de vlieghoogte. De waarde van ta kan dalen tot ver beneden de 1,0. De verstrooiings factor (QA/Qj) kan voor een hoogte van 1,5 km bij toe nemende heiigheid oplopen van 0,02 tot 0,05 en hoger. De reflectiefactor (Qr/Qj) van vegetatie ligt in de rode golflengteband rond dezelfde waarden, zodat Qc het dubbele kan zijn van Qr. Bij de infrarode band is daaren tegen wegens de hoge reflectie van vegetatie, de invloed van de dempingsfactor het grootst. De invloed van de atmosfeer laat zich niet elimineren door de verhouding van Qc voor twee golflengtebanden te nemen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Aange nomen is, dat voor beide golflengtebanden rA 0,8 en Qa/Qi 0,04 en dat Qr/Qj 0,04 voor rood en 0,40 voor infrarood. Dit levert voor de straling die de camera bereikt: Qc (IR)/QC (R) 5,0 x Q; (IRl/Q, (R), terwijl voor de gereflecteerde straling Qi (IR)/Qj <R) 10,0 x Qj IRQj (R). Met bovenstaande uitkomst is in zekere zin antwoord gegeven op de nog openstaande vraag omtrent het ge bruik van analytische dan wel integrale densiteiten. Uit de betrekking Qc rA x Qr QA zijn de onbekenden rA en QA op te lossen, indien Qr en Qc bekend zijn voor tenminste twee oppervlakken met sterk uiteenlopende reflectiefactoren. Dit noodzaakt tot reflectiemetingen aan referentie-oppervlakken voor het verkrijgen van Qr en tot het berekenen van Qc via densiteitsmetingen uit QF. Dit laatste kan correctie van QF vergen voor de in vloed van de factoren (1), (3) en (4). Voor een camera van het gebruikelijke 9-inch filmfor maat zijn bij de fabrikanten bij opgave van lens- en cameranummer gegevens te verkrijgen omtrent trans- missieverlies (1), lichtafval en vignettering (3) en inwen dige verstrooiing (4). Hetzelfde geldt voor de repetitie nauwkeurigheid en de exacte waarde van de instelbare relatieve lensopening (2) en belichtingstijd (9). Bij gebruik van één meerlaagsfilm is de situatie aanzien lijk eenvoudiger dan bij gebruik van meerdere éénlaags- films. In het eerste geval heeft berekening van de ver houding van QF voor twee verschillende golflengteban den tot gevolg, dat de factoren (1), (2), (3), (4) en (9) worden geëlimineerd. In het tweede geval gaat dit niet op. Het voordeel van deze multispectrale fotografie schuilt dan ook niet in de eenvoud ervan, maar in de mogelijkheid spectrale banden te gebruiken die smaller zijn en beter gekozen dan die van de drielaags FC- en TC-films. 7. Van gereflecteerde energie naar spectrale signa tuur Het doel is uiteindelijk, met behulp van fotografie onder scheid te maken tussen bomen met een goede en een minder goede gezondheid (zie foto 5 en 6 op p. 274). De waarden voor de gereflecteerde energie Qr fluctue ren met waarde voor de invallende energie Q,. Door niet Qr maar de reflectiefactor p Qr/Q, te bepalen, wor den dergelijke fluctuaties geëlimineerd. Indien Qj niet wordt gemeten, kan deze worden berekend via de waar de die Qr heeft voor enkele oppervlakken, waarvan de reflectiefactor bekend is. Dit vormt dan de tweede nood zaak voor het toepassen van referentiepanelen. De spectrale verdeling van Qj is allerminst constant in de tijd en kan in korte tijd relatief grote fluctuaties verto nen, zoals blijkt uit fig. 12. Daarom is een groot aantal referentie-oppervlakken verspreid over het te fotografe ren gebied gewenst. Als praktische consequentie zullen dus voornamelijk bestaande oppervlakken moeten wor den gebruikt, aangevuld met enkele speciaal vervaar digde referentiepanelen van voldoende oppervlakte. De afbeelding hiervan op de foto moet liefst niet minder dan 1 mm2 bedragen. De panelen dienen bij voorkeur één reflectiefactor te be zitten, die weinig varieert met de golflengte. Bovendien dient deze reflectiefactor zodanig te zijn, dat een densi teit van D 1,0 a 1,5 wordt bereikt. Voor FC-film houdt dat in, dat tenminste twee a drie panelen nodig zijn (zie fig. 13 en 17). 8. Conclusies 1. De gezondheidstoestand van een boom is evenredig aan de mate, waarin deze het zichtbare deel van de zonnestraling absorbeert ten behoeve van de foto synthese. De dichtheid van het gebladerte van een boom is evenredig aan de mate, waarin deze het nabij-infra- rode (niet-zichtbare) deel van de zonnestraling reflec teert. De bladproduktie heeft zijn oorsprong in de fotosynthese. De reflectiefactor van een gezonde boomkruin heeft een zeer scherpe overgang van p (R) 0,04 of minder bij ca. 680 nm naar p (R) 0,40 of meer bij ca. 750 nm. Bij afnemende fotosyn these verschuift deze ,,rood-knik" (de z.g. red- edge") met 5 tot 10 nm naar kortere golflengten. Daarbij treedt in relatieve zin een sterke afname van de absorptie in het rood op. De infraroodreflectie kan zowel toe- als afnemen; de verandering is in ieder ge val gering. Sij een sterk verminderde dichtheid van het gebla derte treedt over een brede golflengteband een dui delijke afname op van de infraroodreflectie. De ver houding in energie die een boom in het nabij-infra- rood en in het rood reflecteert Qr (IR)/Qr (R), bevat derhalve informatie over de gezondheidstoestand van de kruin. 2. De roodgevoelige laag van een FC-film heeft een ef fectieve spectrale bandbreedte, die niet verder reikt dan ca. 660 nm, met het maximum bij ca. 650 nm. De bandbreedte van de infraroodgevoelige laag loopt van ca. 640 nm tot ca. 850 nm, met het maximum tussen 700 en 730 nm. De FC-film is dientengevolge niet geschikt voor het registreren van de verschuiving van de red-edge", maar wel voor het vastleggen van een vermindering van de rood-absorptie. 3. Het voor een boom berekenen van de reflectiefacto ren in het rood en het infrarood en van de verhouding tussen deze factoren vergt: a. Het gebruik van een sensitometer èn een densito meter. b. Bij voorkeur, maar niet strikt noodzakelijk: het cor rigeren van (gemeten) integrale densiteiten naar (berekende) analytische densiteiten. c. Het berekenen van de energie Qf, die de film tij dens de belichting heeft ontvangen, voor de rode en de infrarode band. d. Het corrigeren van Qf tot de waarde van de ener gie Qc, die de camera heeft bereikt door het bere kenen van de ratio Qf(IR)/Qf(R). e. Het corrigeren van Qc voor de invloed van de at mosfeer tot de gereflecteerde energie Qr via het 280 NGT GE0DESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 26