1!
ui
in
7
V'Jr
V//
v
\XNX\
N\
\W\iUl
I11111
Jill 1111
sin a (2)
2
sis?"--
max
Fig. 4. De interferentie van watergolven in een golfbak vertoont overeenkomsten met de interferentie van lichtgolven in de proef van Young.
de extreem korte tijd dat het licht dit wegverschil aflegt
10~14 s), is de fase van de door de gloeilamp uitge
zonden lichtgolven namelijk op willekeurige wijze gewij
zigd, zodat in de tijd stabiele interferentie niet langer kan
plaatsvinden. Dit gebrek aan coherentie, resulterend in
een geringe informatie-inhoud van het buigingspatroon,
maakt nauwkeurige codering van het oorspronkelijke
object, de beide lichtbronnetjes, uiteraard onmogelijk.
Eerst de toepassing van een lichtbron met een zeer aan
zienlijk hogere coherentie, zoals de kwiklamp waaruit
een enkele lijn wordt geselecteerd, of nog eenvoudiger,
een laser, maakt het mogelijk buigingspatronen met een
zodanig grote informatie-inhoud tot stand te brengen,
dat het oorspronkelijke object daarin met voldoende
nauwkeurigheid is gecodeerd. Hoe een dergelijke code
nu moet worden „gebroken", hoe dus de informatie
vastgelegd in het buigingspatroon langs optische weg
weer kan worden herleid tot het oorspronkelijke ob
ject, is het onderwerp van de volgende paragraaf.
Terzijde zij opgemerkt, dat de buigingsproef met de
speld en die met de beide smalle spleten in principe iden
tiek zijn. Men kan de eerste proef in de laatste laten over
gaan door aan beide zijden van de speld twee messen in
te brengen, totdat twee gescheiden nauwe spleten zijn
ontstaan. Waar eerst het licht gebogen aan beide randen
van de speld tot interferentie wordt gebracht in de scha
duw daarachter, resulteert dan het licht gebogen aan de
vier randen van de beide smalle spleten in een uitgebrei
der en contrastrijker, doch overigens identiek interferen-
tieraster.
2. Lichtbuiging aan regelmatige rasters het
hologram
Het effect van lichtbuiging aan een regelmatig raster-
patroon kan fraai worden waargenomen, wanneer men
op een zonnige dag in het bos wandelt. Een gevonden
NGT GEODESIA 83
veertje fungeert als buigingsraster, dat, voor het oog ge
bracht, de door de boombladeren spelende zonnestralen
in kleurig geordende buigingsspectra ontleedt. Nu is het
niet beslist noodzakelijk dat de lezer deze proef uitstelt
tot dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zich voor
doen. Een wandeling op een regenachtige avond in een
door straatlantaarns verlichte straat voldoet eveneens
uitstekend, mits men de paraplu niet heeft vergeten. Het
licht van een lantaarn in de verte, door het regelmatige
weefsel van de paraplu beschouwd, waaiert zoals figuur
5 (p. 258) toont, eveneens in talloze buigingsspectra,
ook wel buigingsorden genoemd, uiteen.
De hoek 2a, waaronder het licht door het raster wordt
afgebogen, wordt overeenkomstig verg. (1) gegeven
door:
waarin f de lijnfrequentie van het raster en k het orde
getal voorstelt.
Wij herhalen nu met behulp van een voldoend coherente
lichtbron de proef van Young en leggen het tot stand ge
brachte interferentiepatroon fotografisch vast op een
transparant materiaal. Daar het een rasterstructuur be
treft, maakt het natuurlijk niet uit of het fotografische
resultaat positief of negatief is; beide resultaten zijn, wat
hun informatie-inhoud betreft, identiek. Wij brengen
vervolgens dit fotografische raster in het licht van een
monochromatische puntbron en beschouwen de licht
bundels die door het raster worden afgebogen (figuur 6,
p. 262). Zoals verg. (2) reeds aangeeft, kunnen nu de Oe-
en 1e-orde bundel worden beschouwd alsof zij af
komstig zijn van beide lichtbronnetjes, met behulp waar
van het fotografische raster oorspronkelijk werd vervaar
digd. Immers, de hoek tussen beiae buigingsorden is ge
lijk aan de hoek waarmee beide oorspronkelijke bundels
de fotografische laag troffen, terwijl de oriëntatie van de
261