Hoewel de fotogrammetrie dus uitstekend geschikt was voor het oplossen van een aantal klassieke problemen van de landmeetkunde en zich snel succesvol kon etale ren, moest zij toch een lange strijd voor erkenning voe ren. Zij diende de erkenning niet alleen te bevechten op terreinen, waarop zij moest concurreren met andere me thoden, zoals bijv. bij de kadasterfotogrammetrie, maar verbazend genoeg ook op het gebied van de kaartering, waar haar uitstekende eigenschappen eigenlijk buiten kijf hadden moeten zijn. Dit aspect van de ontwikkeling heeft een psychologische dimensie en kan zeker zeer verschillend worden beoordeeld. Ik zou echter graag nog enige punten vanuit persoonlijk gezichtspunt en uit per soonlijke ervaring aanhalen. Zoals altijd bij het invoeren van nieuwe systemen of methoden was ook de invoering van de fotogrammetrie in het landmeten vaak het werk van één persoon met vooruitziende blik. Professor Schermerhorn en directeur Harry zijn voorbeelden van Nederland en Zwitserland, terwijl andere landen gedeel telijk pas veel later volgden. Maar ook na de officiële invoering duurde de strijd om de werkelijke erkenning van de fotogrammetrie vaak voort. Men kan daarvoor een aantal oorzaken van voornamelijk psychologische aard aanvoeren: fotogrammeters kwa men in de 20er en 30er jaren vaak niet uit de wereld van landmeters, maar bijv. uit de luchtvaart, en brachten daardoor weinig kennis over het belang van het ambte lijk landmeten mee. Het wederzijdse begrip liet daarom veel te wensen over. Anderzijds was de conventioneel gevormde landmeetkundig ingenieur niet vertrouwd met het door vliegtuigen, camera's en stereo-uitwerkings- apparatuur gekenmerkte uiterlijke trekken van de foto grammetrie, en had hij geen inzicht in bediening, presta ties en operationele voorwaarden. Uiteraard bleven ook de werkmethoden vreemd voor hem, omdat hij die niet in het vertrouwde systeem van de meetmethode kon rangschikken en op dezelfde manier kon beoordelen. Bovendien waren er meer psychologische moeilijkheden tussen fotogrammetrie en landmeetkunde, die ik slechts aarzelend en uit het gezichtspunt van een fotogram- meter aanroer, maar die zich bij vele discussies, bijv. over de kadasterfotogrammetrie of digitale terreinmodel len duidelijk manifesteren. Het heeft te maken met de al gemene tegenstand van een gevestigd systeem tegen verandering, en heeft zeker niet alleen betrekking op geodesie. Daar geodetische systemen niet gemakkelijk kunnen worden veranderd, schijnen of schenen landme ters zeer gaarne op hun bestaande systeem en de tradi tionele methode gericht en gefixeerd te zijn. Zij zijn noch gewend noch bereid geweest andere methoden te be discussiëren en namen hun conventionele, gevestigde methoden als vanzelfsprekend uitgangspunt en referen tie. Er werd ook zelden gevraagd of gevestigde en er kende systemen, zoals bijv. geodetische netten, hun functie werkelijk vervulden en de beoogde kwaliteit wer kelijk bezaten. Veeleer werden de geodetische produk- ten in de regel kritiekloos verre in hun kwaliteit over schat. Volstaan kan worden met erop te wijzen hoe lang het, zelfs in Nederland, laat staan in andere landen, heeft geduurd tot de kritische gedachten van prof. Baarda over netten werden begrepen en tot zij konden doorzetten. Het starre vasthouden aan gevestigde meetsystemen en -methoden mag wellicht vroeger sterker hebben geleken dan tegenwoordig, nu technische ontwikkelingen een meer open houding tegenover veranderingen en ver nieuwingen hebben afgedwongen, maar de geschetste instelling werkt tot nu door, en is in vele details te her kennen: de naverkenning van een fotogrammetrische kaartering wordt bijvoorbeeld nog vaak een veldcontrole genoemd. Ook is het tot nu toe vanzelfsprekend, dat de fotogrammetrie de kwaliteit van haar produkten, in ver gelijking met de landmeetmethode, moet bewijzen, ter wijl daarvan omgekeerd geen sprake is. Het is nog niet zo lang geleden, dat bij het vergelijken van bijv. kadas termetingen de restverschillen tussen fotogrammetri sche en terrestrische resultaten alleen ten laste van de fotogrammetrie werden gerekend. Aan deze verschijnselen mag beslist niet teveel waarde worden gehecht. Zij treden in vergelijkbare gevallen al tijd wel in de een of andere vorm op. Maar het is onweer legbaar, dat tussen de gevestigde landmeetkunde en de fotogrammetrie een openlijk of onbewust spanningsveld heerste. De fotogrammetrie voelde zich in de geodeti sche systeemhiërarchie na tachymetrie en topografie achtergesteld, en werd vaak in haar prestaties en in haar systeemaspect miskend. Diverse eclatant foutieve raadgevingen van geodetische experts voor ontwikkelingslanden zijn daarop terug te voeren. Overigens opereerde de fotogrammetrische praktijk overwegend op terreinen, waarin geodetische eis en geodetische werkelijkheid zeer ver uit elkaar la gen, zoals bijv. geodetische netwerken of kaartering in het geheel. Aan de andere kant moet natuurlijk worden toegegeven, dat de fotogrammetrische methode ook haar grenzen en zwakke punten kent. Ook haar voor vechters hebben vaak de prestaties overschat en toe- passingsgrenzen en moeilijkheden weggewuifd. Zo heb ben zij bijv. de problemen met betrekking tot de toleran ties bij kadastermetingen of specificaties van kaarte- ringen herhaaldelijk te eenvoudig voorgesteld en met het oog op efficiency te kleine afbeeldingsschalen gebruikt, wat voor een deel ontoereikende nauwkeurigheid, be trouwbaarheid of volledigheid ten gevolge had. Het van tijd tot tijd optredende spanningsveld tussen fotogrammetrie en in hoofdzaak de ambtelijke landmeet kunde zal hier beslist niet te veel worden benadrukt. Systeemontwikkelingen en -veranderingen plegen met dergelijke bijkomstige verschijnselen te verlopen. Mis schien was het in deze vorm in het algemeen een ver schijnsel dat voornamelijk beperkt was tot Europa of zelfs tot Midden-Europa, waar meetvoorschriften en or ganisaties reeds waren gevestigd. In andere landen, bijv. in Noord- en Zuid-Amerika was de situatie geheel an ders. Gedeeltelijk was en is de kaarteringsachterstand zo groot, dat door de fotogrammetrie grote, wellicht ook te grote verwachtingen werden gewekt. Of was het het beeld van het hoge technische niveau en van technische vooruitgang, of de aantrekkingskracht van een modern systeem met automatiseringsaspecten en een hoog eco nomisch prestatieniveau, dat de fotogrammetrie interes sant en zonder meer acceptabel maakte? Samenvattend kan worden vastgesteld dat, onafhanke lijk van het gedetailleerde verloop van de ontwikkeling, de fotogrammetrie zich tussen ongeveer 1930 en 1960 in de meeste landen van de wereld succesvol als erkende meet- en kaarteringsmethode kon vestigen. Bijna alle nationale landmeetkundige instellingen hebben foto grammetrische afdelingen. Evenzo bestaan er in heel veel landen ook nog particuliere of staatsfotogrammetri- sche firma's en organisaties, die hoofdzakelijk meet- en kaarteringsprojecten uitvoeren. En niet in de laatste plaats is de fotogrammetrie praktisch overal een vast NGT GEODESIA 83 315

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 17