spreidt. De waaier vertoont zeven kleuren: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, en violet. Zij vormen het „spectrum" van het (voor ons oog!) zichtbare licht. Klaarblijkelijk worden niet alle elektromagnetische (licht)golven, die de oorspronkelijke bundel vormden, op dezelfde wijze gebroken. De golven die bij ons de indruk „rood" teweegbrengen, hebben een andere „brekings index" dan die welke wij als „geel" of „blauw" ervaren. Breking van lichtstralen door een bui regendruppels heeft een analoog effect. Het resultaat is, zoals iedereen weet, een regenboog. Vandaar dat de kleuren van het spectrum ook wel „de kleuren van de regenboog" wor den genoemd. Newton begreep meteen, dat dit verschil in brekings index te wijten moest zijn aan een verschil in golflengte. „Rood licht" heeft een andere golflengte dan geel of blauw licht. Nu is het zo, dat de kleurindruk „rood" niet door licht van één bepaalde golflengte wordt veroor zaakt. Er is een brede „band" van golflengten, die wij als „rood" ervaren. Het volledige spectrum omvat een scala van golflengten. En de overgangen van rood naar oranje, van oranje naar geel, enz. verlopen niet abrupt maar vloeiend. Geen der delen van het spectrum is scherp be grensd. Wel is er een boven- en een benedengrens aan wat wij nog als „licht" ervaren. Op school leerden wij vroeger, dat de grenzen van het „zichtbare licht" werden bepaald door licht met een golflengte van 4 000 AE (violet) als benedengrens, en 8 000 AE (rood) als bovengrens. Hierbij staat „AE" voor „Angströmeenheid" (1 AE 1 x 10~10 meter). Tegen woordig wordt de AE niet meer ter aanduiding van licht golflengten gebruikt. Men bezigt daarvoor thans de „na nometer" (nm), waarbij „nano" staat voor 1 x 10-9. Mijn (modern) fysicaboek trekt de grenzen van zichtbaar licht ook wat nauwer dan mijn natuurkundeleraar van destijds. Het stelt deze resp. op 380 en 760 nm. Violet licht „loopt" volgens deze bron van 380 tot 430 nm, indi go van 430 tot 455 nm, blauw van 455 tot 492 nm, groen van 492 tot 550 nm, geel van 550 tot 585 nm, oranje van 585 tot 646 nm en rood van 646 tot 760 nm (alles: onge veer, want we zagen reeds dat de grenzen niet scherp maar vloeiend zijn! Voor het gemak herhalen we deze opmerking niet meer, maar werken verder met exacte getallen, alsof die grenzen wél scherp waren). Nu vallen hierbij twee dingen op. Ten eerste: er zijn zeven „kleurintervallen" tussen de grenzen van het zichtbare licht. Ten tweede: de grenswaarden zijn, zo wel bij de oude opvatting (4 000 en 8 000 AE), als bij de meer moderne van 380 en 760 nm, precies de helft, c.q. het dubbele van elkaar. Newton werd door deze twee bijzonderheden getroffen. Hij zag er blijkbaar een analogon in met de muziek. Want in de muziek kent men de „toonladder", die óók uit zeven intervallen bestaat. En het aantal trillingen van de grondtoon van zo'n reeks is óók precies de helft van die van het octaaf van de betrokken toonladder (c.q. die van het octaaf het dubbele van die van de grondtoon). Tus sen de trillingsgetallen die de afzonderlijke tonen van de toonladder vormen (de intervallen dus), bestaan bepaal de vaste verhoudingen. Zouden misschien dezelfde, of althans dergelijke verhoudingen bestaan tussen de ver schillen in golflengte die de kleurintervallen bepalen? Dit was wat Newton zich afvroeg. Dat getal „zeven" en die verhouding 1 2 die zowel bij de muziek als bij het spec trum optraden, konden toch geen toeval zijn! Newton en zijn tijdgenoten waren geneigd aan dat getal „zeven" een magische zin toe te kennen. Daarbij kwam nog, dat 320 de onderlinge verhoudingen der trillingsgetallen van de muzikale intervallen door eenvoudige breuken (met ge helen als teller en noemer) konden worden weergege ven. Breuken als 5/4, 4/3, 3/2, en, zoals we al weten, 2/1 (bij het octaaf). Dat wisten Pythagoras (570 - 497 v. Chr.) en zijn leerlingen al. En ook die zochten achter die eenvoud een magische bedoeling. Bij het licht wordt steeds over golflengten gesproken, en bij de muziek over trillingsgetallen of frequenties. Dat is juist. Maar in wezen is dat hetzelfde. Golven, trillingen dus, kunnen in lengtes, maar ook in frequenties worden gemeten. De eenheid van frequentie is de „Hertz" (Hz) (1 Hz 1 trilling per seconde). Daarbij is golflengte x frequentie voortplantingssnelheid. Nu is, zoals be kend zal zijn, de voortplantingssnelheid (v) van het licht (vrijwel) gelijk aan 300 000 km per seconde (3 x 108 m). En frequentie v golflengte. Een golflengte van 760 nm correspondeert dus met een frequentie van 3 x 108 760 x 10~9 395 x 106 Hz, waarbij 106 als ,,M" (Mega) wordt geschreven. En 380 nm correspondeert op analoge wijze met 790 MHz. Derhalve ligt de ondergrens van het zichtbare licht bij 395 MHz. Licht met een lagere frequentie dan 395 MHz (of een langere golflengte dan 760 nm) vormt het „infrarood". Licht met een hogere frequentie dan 760 MHz (of een kortere golflengte dan 380 nm) vormt het „ultraviolet". Na deze inleiding zal worden nagegaan of, en zo ja, wel ke overeenkomst er kan zijn tussen lichtintervallen en muzikale intervallen. Newton rangschikte namelijk de zeven kleuren van het spectrum in een „kleurencirkel" met zeven sectoren. Daarbij kreeg elke kleur „een plaats toegemeten volgens de zeven muzikale toonintervallen tussen de acht tonen sol, la, fa, sol, la, mi, fa, sol, even redig met de getallen 1/9, 1/16, 1/10, 1/9, 1/10, 1/16, 1/9" (aangehaald artikel p. 394 en figuur 3). Ik heb mij afgevraagd of dat wel juist is. De toonaanduiding sol, la, fa, enz. wordt volgens mij alleen op school gebruikt. De musicus spreekt van g, a, f, enz. (met als grondtoon c of „do"). Figuur 3. De eerste kleurencirkel, Newtons rangschikking van de zeven kleuren van het spectrum volgens de muzikale tooninter vallen 1/9, 1/16, 1/10, 1/9, 1/10, 1/16, 1/9 lovergenomen van p. 394 van het nov. no. 1982). NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 22