agenda
publikaties
In memoriam dr. ir. J. C. O. van Gijsen,
1923-1983
Jan van Gijsen, aangekomen op de Landbouwhogeschool in de
oorlog als tuinbouwstudent, tewerkgesteld in Duitsland, na de
oorlog omgezwaaid naar cultuurtechniek, studeerde af in 1951.
Uit die studie had hij één liefde overgehouden: de landmeet
kunde. Dit bleek al door zijn student-assistentschap en de keuze
van een driemaands doctoraalvak (wetenschappelijk gezien voor
hem een hoofdvak). Hij had het geluk dat professor Kruidhof in
1951 een tweede medewerker zocht en vond in zijn leerling Van
Gijsen. Daarmee begon zijn wetenschappelijke loopbaan in de
geodesie, bekroond met een promotie tot doctor in de landbouw
wetenschappen in 1969. Zijn dissertatie handelt over een geode
tisch onderwerp: „Optische Distanzmessung: Doppelbild oder
Distanzfaden".
Met deze studie accentueerde hij zijn belangstelling: het onder
zoek naar betrouwbaarheid en precisie van fysische waarne
mingen in de geodesie. Hierbij was hij geen micronjager, die
slechts tevreden was met het bereiken van de hoogste nauwkeu
righeid. Hij bleef de realist die zich steeds afvroeg: waarvoor doe
ik het, hoe verhoudt zich mijn bijdrage tot andere grootheden die
in een bepaald probleem of in een specifieke toepassing van tech
nische, maatschappelijke of wetenschappelijke aard, een rol
spelen.
Dit inzicht bracht hij over op zijn studenten, niet alleen tijdens col
leges, maar ook, of vooral, gedurende de veldpractica waar de
daad bij het woord kon worden gevoegd. Zijn opstelling vond
grote waardering. Veel afgestudeerden hebben achteraf beseft
dat deze bijdrage tot hun vor
ming niet beperkt was geble
ven, tot de uitvoering van
landmeetkundige werkzaam
heden.
Op het laboratorium was Van
Gijsen een vraagbaak voor al
len die assistentie nodig had
den op optisch en technisch
gebied, of een bijdrage vroe
gen bij de oplossing van be
paalde wiskundige vraagstuk
ken. Dit leidde tot goede samenwerkingsvormen, niet alleen op
het gebied van de terrestrische landmeetkunde dat zijn grootste
belangstelling had, maar ook op dat van de fotogrammetrie en de
teledetectie.
De laatste jaren liet zijn gezondheidstoestand steeds meer te wen
sen over. In 1981 werd longkanker geconstateerd. Een operatie
volgde en leidde aanvankelijk tot een hervatting van zijn werk
zaamheden. Helaas was dit van korte duur, zijn ziekte open
baarde zich elders. Maandag 12 september stierf hij in het Pieter
Pauw Ziekenhuis te Wageningen.
Wij hebben reeds enige jaren zonder Van Gijsen moeten werken.
We moeten nu ook leren zonder Van Gijsen te leven.
Wageningen, september 1983
G. A. van Wely
26, 27 en 28 oktober 1983
12e NGL congres in het Jaarbeurscongrescentrum te Utrecht.
Aan dit congres is tevens een tentoonstelling verbonden. Voor
een overzicht van exposanten zie p. 322.
14 november 1983
Jaarvergadering VVL in het Zeissplanetarium te Amsterdam
(voormalig Floriadeterrein). Het middagprogramma bestaat uit
een „ruimtelijke voorstelling" met inleiding en discussie en
biedt ruimte voor deelname door de leden van de overige bij
het NGL aangesloten verenigingen.
18 november 1983
Bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Fotogram
metrie. Spreker: prof. G. Krauss (Wenen). Onderwerp: Auf-
bau und Verwendung eines Topographischen Information-
system. Plaats: de Eendracht, t.o. het station te Amersfoort.
Aanvang: 14.15 uur.
22 december 1983
Bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Fotogram
metrie. Spreker: de heer A. van Voorden. Onderwerp: Toet
sing, inwendige en uitwendige betrouwbaarheid bij driedimen-
sionele modelaansluiting. Plaats: de Eendracht, t.o. het station
te Amersfoort. Aanvang: 14.15 uur (N.B.: donderdagmiddag
lezing).
GESCHIEDENIS VAN DE KARTOGRAFIE VAN NEDERLAND
Zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplattegronden.
Prof. dr. ir. C. Koeman.
ISBN 90 6469 609 8.
302 pagina's met 106 illustraties waarvan 20 in kleur.
Uitqeverij Canaletto, Alphen aan den Rijn.
Prijs f 120,
Dit boek behandelt de geschiedenis van het opmeten en in kaart
brengen van het huidige Nederlandse grondgebied. De schrijver
maakt gebruik van de colleges „Geschiedenis van de kartografie
van Nederland", die hij van 1957 - 1981 heeft gegeven aan het Geo
grafisch Instituut van de Rijks Universiteit Utrecht.
Het boek opent met een kennismaking met vroegere Nederlandse
schrijvers over historische kartografie. Via de Romeinse tijd en de
Middeleeuwen belanden wij bij een beschouwing over de theoreti
sche en instrumentele ontwikkeling van de landmeetkunde.
Het hoofdstuk over landmeters en kartografen in de 16e en 17e
eeuw, waarin de bijdragen van „grote namen onder de Neder
landse landmeters" worden voorgesteld, handelt over de beroeps
uitoefening van de landmeter. Er wordt beschreven welke betrouw
baarheid wij van kaarten uit die tijd mogen verwachten.
De bijdrage van de landmeetkunde aan problemen van juridische en
bestuurlijke aard monden uit in de gewestelijke karteringen. De op
komst van de drukkunst brengt met zich mee dat de kaarten
„mooi" werden gemaakt.
In aparte hoofdstukken worden vervolgens besproken:
De stadsplattegronden. In dit hoofdstuk wordt het begrip „stads
gezicht" van plattegrond tot panorama aan de hand van voorbeel
den uitvoerig toegelicht. De meettechniek, de kartering en de
kopiëring worden verklaard.
De waterschaps- en poiderkaarten. Deze bevatten een maximale
hoeveelheid aan informatie die nodig is voor het administratief en
technisch beheer van de polder. De belangrijkste gedrukte polder-
kaarten worden in dit hoofdstuk behandeld.
De militaire karteringen. Pas in de 18e eeuw hebben de militairen
behoefte aan grootschalige karteringen van de topografie. De mili
taire kartografie wordt tot en met de huidige topografische kaart
van Nederland beschreven.
De rivierkaarten. Talloze overstromingen in de 17e en 18e eeuw
leidden tot de behoefte aan meetkundig betrouwbare rivierkaarten.
De zeekaarten. Een hoofdstuk is gewijd aan het onderwerp zee
kaarten, voor zover deze betrekking hebben op de kusten, zee
gaten en de toegang tot de havens.
De kadastrale kaarten. In het hoofdstuk over het Kadaster worden
de bijdragen van de kadastrale plans aan de kartografie van Neder
land nader toegelicnt.
De schrijver behandelt hierna onder het hoofdstuk Thematische
kaarten" zowel de statistisch- als de fysisch-thematische kartogra
fie.
De teken- en druktechnieken worden in de meeste hoofdstukken
besproken en worden in het laatste hoofdstuk expliciet behandeld.
Door het grote aantal illustraties verkrijgt men een goede indruk
van de schat aan informatie die in oude kaarten is opgeslagen. Het
is jammer dat de volgorde van de nummering van de illustraties is
verstoord door de technische overweging de gekleurde afbeeldin
gen aan het begin en eind van enkele katerns op te nemen.
NGT GEODESIA 83
327