examenopgaven Hofstede MTS te Hengelo (O.) Afdeling Weg- en Waterbouwkunde Studierichting Landmeetkunde Eindexamen 1983 Kern heeft reeds lang geleden gekozen voor een modulaire opbouw waardoor afstandmeters en theodolieten op eenvoudige wijze geïn tegreerd kunnen worden tot al dan niet zelfregistrerende tachy- meters. Ook de E 2 past binnen dit concept. Wordt het instrument met een DM 502, of wellicht de nieuwe DM 503, gecombineerd, dan berekent de ingebouwde microprocessor het hoogteverschil en reduceert de schuine afstand. Bij trigonometrische hoogtebepa lingen wordt volgens de fabrikant het hoogteverschil automatisch gecorrigeerd voor de invloed van de refractie en de aardkromming. Een koppeling met een HP 41C/CV is mogelijk, waardoor in het ter rein berekeningen kunnen worden uitgevoerd. De prijs van de E 2 ligt rond de f 35.000,— excl. BTW. De leverancier is Aspa-lnstrumerter BV, Atoomweg 103, Utrecht. Telefoon 030 - 439139. LANDMEETKUNDE Tijd: 200 min. 1a. De stereografische projectie is een conforme kaartprojectie. Wat houdt dat in? b. Geef in een schets het principe van de stereografische pro jectie weer. c. In welk deel van ons land is de vergroting van de stereo grafische projectie 1? 2. Punten van een meetkundige grondslag worden verzekerd en/of gemarkeerd. a. Op welke manieren kan men zich tegen verstoring van die punten wapenen? b. Noem minimaal drie vormen van mogelijke verstoring door 's mensens toedoen. c. Bij werken op grote afstanden is het vaak moeilijk signalen te onderscheiden. Wat kunnen we doen om het vinden van de signalen te vergemakkelijken? 3. a. Middels de „tour d'horizon" wordt een prisma gecontro leerd. Op het eind van de tour wordt een afwijking van 16 cm ten opzichte van het uitgangspunt geconstateerd (leng te loodlijnen 35 meter). Hoe groot is de afwijking van dit prisma, uitgedrukt in decimilligraden? b. Welke voordelen heeft een dubbelpentagoonprisma ten op zichte van een enkelpentagoonprisma? c. Geef duidelijk aan hoe en waarom men een met een prisma opgerichte loodlijn met een treklijn controleert. 4. a. Wat is in de regel het doel van een detailmeting? b. Welke eisen moet men stellen aan een meetlijnenstelsel ten behoeve van een zelfstandige opmeting van een niet al te groot terrein (bijv. fabrieksterrein)? c. Welke maatregelen moet men nemen om zeer nauwkeurig afstanden met een stalen meetband te kunnen meten? 5. Wat verstaat men onder (met betrekking tot detailmeting): a. „dubbel-tussen" richten? b. vooruit bakenen? c. een maat „achterhouden"? d. oploden? 6. Gegeven in het terrein een perceel ABCD en op de grens BC een punt P (zie figuur). Gevraagd: Een lijn in het terrein uit te zetten welke door punt P gaat en het perceel ABCD in even grote delen verdeelt? Beschikbaar een: meetploeg met meetgereedschap, meetband, prisma, jalon- richter, jalons. Geef een duidelijke omschrijving van de te volgen werkwijze. 7. a. We kunnen hoogtemetingen onderscheiden in directe en in directe methoden van hoogtemeting. Noem van beide me thoden twee voorbeelden, b. Geef een definitie van een niveauvlak. 8. a. Formuleer de primaire regelingseis van een waterpasinstru ment met reversieniveau. b. Waarom moet bij een doorgaande waterpassing de som der afstanden „voor" en „achter" gelijk zijn? c. Wat zijn de voordelen van het type waterpasinstrument met reversieniveau t.a.v. het type „alles vast"? 9. a. Een doorgaande waterpassing wordt verdeeld in secties. Waarom? b. Een secundaire doorgaande waterpassing wordt in het ter rein getoetst aan de norm 6 j L. Wat stelt L in de formule voor en wat precies moet aan die norm voldoen? c. Waarvan hangt de slaglengte af? 10. a. Vanuit punt P (bekend in NAP) wordt langs twee verschil lende trajecten Ti en T2 naar punt Q gewaterpast. Als h het gemeten hoogteverschil tussen P en Q is en de hoogte van punt P 18,023 m NAP, bereken dan met onderstaande ge gevens de NAP-hoogte van punt Q: hi +236 mm en de trajectlengte Ti 1240 m f12 +230 mm en de trajectlengte T2 860 m b. Waarom dienen, speciaal 's zomers, nauwkeurigheids- waterpastrajecten over asfaltwegen zoveel mogelijk te wor den vermeden? 11. a. Welke methoden van vlaktewaterpassing bestaan er? b. Welke voordelen heeft een elektronisch waterpasinstru ment (roterend) t.o.v. een optisch instrument met betrek king tot de vlaktewaterpassingen? 12. a. Bij profiel- en vlaktewaterpassing moet het waterpasinstru ment goed geregeld zijn. Waarom? b. Waarom gebruikt men op tekeningen van lengteprofielen verschillende schalen voor de afstanden en voor de hoog ten? 13. Wat verstaat men onder: a. een E-baak? b. de vizierlijn van een waterpasinstrument? c. parallax in de richtkijker? d. het regelen van een waterpasinstrument? 14. a. Wat zijn de opstellingseisen van een theodoliet? b. Verklaar waarom men bij hoekmeting met een theodoliet geen rekening behoeft te houden met aardkromming en verticale refractie? 15. a. Welke instrumentele fouten van de theodoliet worden geëli mineerd door de richtingsmeting volgens Bessel uit te voeren? b. Wanneer slechts één serie zou worden gemeten, welke in strumentele fouten worden dan niet geëlimineerd? 16. Met een theodoliet is een zenithoek gemeten. De indexfout blijkt 0,0015 graden te zijn. In kijkerstand I was de aflezing van de verticale rand 75,1004 graden. a. Wat was de aflezing in kijkerstand II? b. Hoe groot is de zenithoek? c. Hoe groot is die hoek aangeduid als elevatiehoek? 17. a. In welke 3 groepen kunnen we de veelhoeken onderschei den? b. Op welke wijze kan men bij veelhoeksmetingen centreerfou- ten beperken of praktisch geheel voorkomen? 18. a. Van welke factoren hangt de methode (of methoden) af, welke men kiest voor de opzet van een meetkundige grond slag? b. Waarom worden er thans meer kringnetten toegepast als ja ren geleden? 19. a. Noem minimaal zes soorten metingen, waarin de elektro- optische afstandmeters worden toegepast. b. In welke soort van metingen is het gebruik van elektro- optische afstandmeters het veelvuldigst? c. Op welke manier kun je een elektro-optische afstandmeter op z'n juistheid controleren? 20. a. De automatisering in de landmeetkunde kunnen we in vier groepen onderscheiden. Welke groepen zijn dat? b. Het opbouwen van digitale bestanden in de landmeetkunde vereist o.a. dat te bepalen punten in coördinaten bekend moeten zijn. Op welke manieren kunnen we die coördinaten verkrijgen? 330 NGT GEODESIA 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1983 | | pagina 32