lang van grondslag en had de supervisie; zij peilde de be
hoefte aan grondslag, beoordeelde grondslagconstruc
ties en berekeningsresultaten, voorzag de afdeling van
richtlijnen en voorschriften en coördineerde met het
Kadaster. Deze bemoeienis leidde echter niet tot centra
lisatie. Veeleer kan worden gesteld, dat binnen de aan
gegeven richtlijnen veel ruimte was voor decentrale aan
pak en organisatie.
De Rekenkamer had een centrale plaats in het grond-
slaggebeuren. Aan haar was zowel het technische als
het registratieve beheer van het primaire veld van vaste
punten opgedragen. De gemeten grondslag werd door
gerekend en getest en vervolgens geregistreerd in de
coördinaatregisters. De registratieve beheertaak om
vatte tevens het beheer over de puntnummering.
Verder speelde ook de Tekenkamer een belangrijke rol.
Zij beheerde de aanmetingsschetsen en vervaardigde
grondslagoverzichten. Voor haar eigen functioneren be-'
heerde zij lagere ordepunten, de z.g. meetpunten (coör-
dinatenlijsten) en de meetlijnenschetsen schaal 1 2 000
(zie fig. 1).
Over de buitendienst is reeds in de inleiding gesproken.
Opvallend in vergelijking met de huidige procesgang is
het decentrale karakter van de grondslagrealisering en
het min of meer ontbreken van een planmatige aanpak.
2.3. Meet- en rekentechnieken
Het ontwerpen van een meetkundige grondslag was al
tijd een aangelegenheid voor de buitendienst. Conven
tionele methoden van grondslagbepaling werden toege
past: de polygoonmeting, de voor- en achterwaartse in
snijding, de meetlijnenconstructie, enz. Grondslagcon
structies werden aangesloten zowel op eigen vaste pun
ten als op punten die door samenwerking met derden
werden verkregen (RD, Kadaster, provincie, RWS,
enz.). Uiteraard geschiedde alles in het stelsel van de
Rijksdriehoeksmeting. De nieuwe grondslagpunten wer
den door middel van een ijzeren buis of piket in het ter
rein verzekerd en ten opzichte van de topografie op een
schets in maten vastgelegd. Voor de richtingmeting
werd gebruik gemaakt van de Wild T2, terwijl de afstan
den met de meetband of met behulp van de invarbasis-
baak werden bepaald.
De grondslagberekeningen geschiedden handmatig:
veel cijferwerk met gebruikmaking van tabellen en tafels.
Na de Brunsviga en de elektrische rekenmachine (Fri-
den, Madas, Monroe) is in 1968 de eerste stap gezet op
het gebied van de elektronische rekenmachines. Er wer
den twee Olivetti's type P 101 aangeschaft, die overi
gens nog steeds een bescheiden rol spelen. Toepassing
van de talrijke grondslagprogramma's heeft veel bijge
dragen tot een snelle verwerking van meetresultaten en
daarmee samenhangend een doelmatige ondersteuning
van de buitendienst.
2.4. Nummering
Het algemeen beheer inzake de grondslagnummering
was opgedragen aan de Rekenkamer. Zij deelde de
grondslagnummers uit, deed reserveringen voor projec
ten en nam in overleg met de buitendienst weer num
mers uit de roulatie. Het registratiesysteem vertoonde
aanvankelijk de nauwe samenwerking met de Dienst
Stadsontwikkeling ten tijde van de heropbouw: de num
mering van de grondslag was gerelateerd aan de bij deze
dienst gehanteerde „blokeenheden". Deze geografische
blokken werden aangeduid met een letter en een cijfer;
zij vormden de berekeningsgebieden (zie fig. 2 op
p. 303).
304
De koppeling naar een geografische eenheid was ge
wenst, wilde men voorkomen dat een nummering ont
stond van meer dan vier cijfers. Per berekeningsgebied
werden 1 000 puntnummers of een veelvoud hiervan ge
reserveerd. De relatie naar de geografische blokindeling
van de Dienst Stadsontwikkeling heeft tot de zeventiger
jaren de leidraad gevormd voor de puntnummering van
de grondslag.
Naast de kunstmatig verkregen begrenzingen van de
blokeenheden van de Dienst Stadsontwikkeling heeft
eveneens de loop van de Nieuwe Maas een afbakende
rol gespeeld in de grondslagregistratie. De coördinaten-
lijsten RMO (Rechter Maasoever) en de LMO (Linker
Maasoever) getuigen nog van de grote betekenis die de
Maas in deze van nature is. Hoewel ze thans niet meer
worden gebruikt, worden de grondslagregisters die op
deze indeling zijn gebaseerd, nog bewaard.
3. Huidige werkprocessen
3.1. Inleiding
In 1971 is in de gemeente Rotterdam de werkgroep Au
tomatisering Registratie van Topografie en Leidingen
(ARTOL) geïnstalleerd met de opdracht om het ontwerp
van het systeem Topografie en Leidingen vorm te ge
ven. De Stichting tot Ontwikkeling van de Automatise
ring bij de Gemeenten (SOAG) heeft de gemeente nog
datzelfde jaar verzocht om het systeem universeel en
landelijk toepasbaar te maken. Deze omvangrijke op
dracht heeft inmiddels geleid tot een geautomatiseerd
registratiesysteem voor een grootschalige basiskaart.
Het systeem omvat tevens de landmeetkundige grond
slagberekening en registratie. De automatisering heeft
zich op een drietal wijzen gemanifesteerd:
- de rekenkundige bewerking van (alle mogelijke)
grondslagmetingen wordt via de computer uitge
voerd;
- de vereffende grondslagcoördinaten worden syste
matisch in databestanden opgeslagen, waardoor het
mogelijk is om op automatische wijze mutaties te ver
richten, uitgebreide registers te tonen, en grafische
overzichten te produceren;
- de geautomatiseerde registratie van z.g. karakte
ristieke punten (dit zijn topografische detailpunten
die vanwege een aantal kenmerken zijn verheven tot
grondslagpunten) als vervangingsmiddel van meet-
lijnnetten.
De operatie ARTOL heeft in haar relatie met de activitei
ten rondom de primaire grondslag niet-veeleisende spe
cificaties gesteld. Het rapport „Inhoud en Eisen"
spreekt slechts over de volgende vereisten:
- een geautomatiseerd systeem van de grondslagre
gistratie (inclusief karakteristieke punten);
- een hoge kwaliteit van de geregistreerde grondslag.
De gevolgen van deze specificaties zijn echter groot ge
weest en hebben de nodige bijstellingen in de organisatie
veroorzaakt. Naast de doorvoering van nieuwe proce
dures is de veranderde situatie tevens aangegrepen voor
herbezinning op bestaande werkprocessen. Dit heeft
o.a. geleid tot proefnemingen met bepaalde netvormen.
Uiteraard geschiedt het meten met behulp van moderne
apparatuur, zoals elektro-optische afstandmeters en
zelfregistrerende tachymeters.
De kenmerken van de nieuwe werkmethodiek worden
aan een beschouwing onderworpen. Achtereenvolgens
komen aan de orde:
- de nieuwe grondslagfilosofie;
- de technische en administratieve grondslagsanering;
NGT GEODESIA 83