E
Fig. 4. Een Nikon AE-5C met de voorzetperiscoop.
De standaardafwijking van een gemeten hoogteverschil
bij een slaglengte van 10, 60 en 120 meter bedraagt
respectievelijk 0,5, 0,6 en 0,7 millimeter. Deze stan
daardafwijking is voor elk van deze slaglengten bepaald
uit 80 hoogteverschillen I Methode Van Gijsen, 19781.
Ook zijn er bij wijze van proef enige series metingen uit
gevoerd om de ontregeling van het waterpasinstrument
met de voorzetperiscoop te bepalen. De afstand tussen
de baken bedraagt hierbij 60 meter. De standplaatsen
zijn zo gekozen, dat de centrale instellens bij benadering
over een gelijke afstand wordt verplaatst in de kijker
(Masee, Schok, 1982],
NIKON UOORZETPERISCOOP
O
co
(O
co
yj o
5 10
O
O
X
10.0 20.0
30.0 40.0 50.0 60.0
AFSTAND "ACHTER" -
"U00R" (fl)
Fig. 5. Resultaat van een serie metingen ter bepaling van de ont
regeling van de vizierlijn van een Nikon AE-5C met voorzetperi
scoop. De onderbroken lijnen geven het 95% betrouwbaarheids-
gebied aan.
Het beweegbare prisma wordt met een snaar verticaal
verplaatst. Aan de vatting van dit prisma zitten twee
sensoren dip in samenwerking met enige elektronika, in
staat zijn pulsjes te tellen naar gelang er wel of geen
onderbrekingen worden gedetecteerd in het krachtlij-
nenveld op de stalen kamvormige maatlat. Het oplos
send vermogen van dit meetsysteem bedraagt 1 milli
meter. Voor de registratie van de inhoud van het teller-
register wordt gebruik gemaakt van een programmeer
baar elektronisch veldboek (Micronic 445L). Momenteel
bevat dit veldboek een eenvoudig registratieprogramma
voor doorgaande waterpassingen met zijslagen. Tijdens
de meting worden de waarnemingen direct automatisch
gecontroleerd op symmetrie van boven-, midden- en
onderdraad. Ook wordt bijv. de administratie voor de
som van de afstanden „achter" en „voor" bijgehouden
en getoond. De voeding van het veldboek verzorgt te
vens de stroomvoorziening van het meetsysteem.
De registratieprocedure bij een doorgaande waterpas
sing verloopt als volgt:
Plaats het prisma in de onderste stand en toets de NAP-
hoogte van het beginpunt in (initiëring). Daarna volgt de
meting: richten op de achterbaak; de bovendraad in
stellen op een merkteken en registreren; de midden
draad instellen op een merkteken en registreren; de
onderdraad instellen op een merkteken en registreren
(zo nodig herhalen indien de waarnemingen niet worden
geaccepteerd).
Richten op de voor- of tussenbaak, enz.
De gegevens in het veldboek kunnen met behulp van
een RS232C-interface bijvoorbeeld naar een HP-85 mi
crocomputer worden gezonden, waarna de gewenste
verwerking van de gegevens plaatsvindt. De eerste prak
tijkervaringen met dit ontwerp zijn positief.
Foutenbronnen
De kwaliteit van een pentagoonprisma wordt gewoonlijk
aangegeven met de totale vlakheid van de brekende en
spiegelende vlakken en met de maximale afwijking van
de haakse hoek. De vlakheid wordt uitgedrukt in lambda
de golflengte van licht). Voor onze toepassing zijn
prisma's met een oppervlaktenauwkeurigheid van 2
lambda toereikend. De invloed van een eventuele niet-
haaksheid van de prisma's is bij het tweede ontwerp op
geheven als beide prisma's hoek-identiek zijn (binnen 1"
a 2"). Een goedkoop alternatief is de toevoeging van een
optische wig aan een van de prisma's, waarmee deze
hoek-identiek kunnen worden gemaakt.
Zonlicht dat op de prisma's straalt, kan het glas plaatse
lijk verwarmen, waardoor deformatie van het glasli
chaam optreedt en de „vaste" hoek merkbaar veran
dert. De enige remedie tegen dit effect biedt een goede
afscherming van het prisma tegen direct instralend licht
[Richter, 19691.
Aan de stabiliteit van de geleidingsconstructie worden
hoge eisen gesteld. De handhaving van de lineariteit van
de geleiding voor de prismahouder en de plaatsing van
het prisma in de prismahouder vereisen grote zorgvuldig
heid bij de montage. Kleine onvolkomenheden in de ge
leiding uiten zich in geringe rotaties van het prisma.
376
NGT GEODESIA 83