Forumdiscussie
een financiële paragraaf integraal deel uitmaken van elke regel
geving, en verwijs niet naar het werk van andere overleggroepen of
algemene regelingen. Alleen dan is er kans op succes.
Wie weet gaan de gemeenten dan samen met het Kadaster als
voornaamste verzamelaars van vastgoedinformatie actief worden
op de vrije informatiemarkt. Wie weet komen we nog eens in de
aanbiedingensfeer terecht! Wat dacht u van: „Bij afname van
topografie de leidingen cadeau". Of een wethouder die enthousiast
uitroept: „Ik neem BOCO voor mijn toko!"
Langzamerhand ga ik deze voordracht afronden. Het is goed om bij
zo'n afronding de cirkel te sluiten door weer terug te gaan naar de
titel: Komt de Vastgoedraad nog op tijd voor Utrecht?".
We zullen nog even teruggaan naar die klas die bezig was met zins
ontleding. Jantje was aan de beurt; hij twijfelde. Hij staat er nog;
hij twijfelt nog steeds. Jantje is intussen Jan geworden. Ook al is
Utrecht taalkundig een bijwoordelijke bepaling, hij vindt, dat
Utrecht meewerkend voorwerp moet zijn, als het met dat geld maar
goed komt, anders wordt Utrecht lijdend voorwerp. De meester (u
herkent de wethouder) stelt zich wat dat betreft veel harder op. Hij
vindt dat een financiële regeling voorop moet staan, en dan pas
meewerken!
Twijfel is er dus nog steeds. Eén ding is echter zeker: in Utrecht zijn
de laatste tijd in verband met de automatisering veel knopen door
gehakt, echter als regelgever komt de Vastgoedraad voor Utrecht
zeker niet op tijd!
Het forum wordt gevormd door de inleiders, mevr. ir. E. C. C. Blitz, prof. dr. B. K.
Brussaard en prof. ir. G. A. van Wely, en staat onder leiding van ing. W. Eimers.
Zinken vraagt of de gemeente niet de organisatie bij uitstek is om
taken met betrekking tot het verzamelen, registreren, muteren en
verstrekken van vastgoedgegevens over te nemen van Kadaster en
utiliteitsbedrijven. De BOCO had immers de opdracht om een struc
tuur te bedenken waarbij verzameling en verstrekking van vast
goedgegevens zo dicht mogelijk bij de bron geschiedt.
Prof. Brussaard antwoordt dat Zinken de gehele problematiek van
de taakverdeling tussen bestuurslagen aansnijdt.
Ten eerste kan je niet eisen, al dan niet via wettelijke maatregelen,
dat aan alle gemeenten van groot tot klein dezelfde taken met
betrekking tot de vastgoedinformatie worden opgedragen. Ten
tweede willen lang niet altijd alle gemeenten een taak met betrek
king tot de vastgoedinformatievoorziening op zich nemen, omdat
zij dat bijvoorbeeld niet nodig hebben bij de uitvoering van hun
taken. In dit geval zijn zeer gedifferentieerde oplossingen nodig
waarbij per gemeente wordt bekeken hoe ver de samenwerking
met het Kadaster kan strekken. Iets dergelijks vindt al plaats in
samenwerkingsverbanden tussen Kamers van Koophandel en ge
meenten. Verder zal onderscheid worden gemaakt tussen systeem
beheer en informatiebeheer. Inderdaad, informatiebeheer kan bin
nen zekere randvoorwaarden op een zo laag mogelijk niveau ge
schieden. Uit het oogpunt van doelmatigheid moet systeembeheer
op hogere niveaus worden geregeld.
Mevrouw Blitz erkent weliswaar dat een historisch gegroeide situa
tie niet van de ene op de andere dag kan worden gewijzigd, maar
pleit voor de benadering van Zinken. Daarbij zal ook een rol spelen
of een gemeente zélf mag beslissen of zij vastgoedtaken op zich
neemt.
Prof. Van Wely wijst erop dat in Frankrijk het Nederlands
Kadaster is gemaakt naar Frans voorbeeld in het begin van de
negentiende eeuw kadastrale taken aan sommige gemeenten wa
ren toebedeeld. Bij de ene gemeente ging het goed, bij de andere
liep het spaak. Dit bevordert niet bepaald de rechtszekerheid.
Mol voegt eraan toe dat nutsbedrijven niet afhankelijk kunnen zijn
van het al dan niet nemen van initiatieven door gemeenten tot
oprichting van vastgoedinformatiesystemen. Het is veel beter om
met die centrale instanties te gaan samenwerken die dat ook echt
willen. In de praktijk zal het erop neerkomen dat de regionale nuts
bedrijven (de meerderheid) beter met het Kadaster dan met de ge
meenten kunnen gaan samenwerken.
Zinken vindt de historische argumenten minder relevant: we leven
nu in het automatiseringstijdperk. Bovendien werkt het Kadaster
niet kostendekkend. Vele kadastrale taken kunnen worden gede
centraliseerd, niet alleen naar het bedrijfsleven maar ook naar de
gemeenten.
Claessen denkt echter dat het moment van quitte spelen door het
Kadaster niet zo ver in de toekomst ligt. Het kostenaspect van de
informatievoorziening (denk aan de voordracht van Van Reij) krijgt
terecht in deze tijd die aandacht die het verdient. Daarbij moet wel
worden aangetekend dat de middelen van het Kadaster conjunc
tuurgevoelig zijn: in hoogconjunctuur is er veel onroerendgoed-
verkeer. De conclusie van een groot decentralisatie-onderzoek van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken luidde dat decentralisatie
van kadastrale activiteiten naar de gemeenten toe niet zinvol is.
Mevr. BUtz merkt op dat decentralisatie van kadastrale taken mis
schien niet gewenst is, maar waar het gaat om uitbreiding van
taken vervaardiging van grootschalige basiskaarten, leidingbe-
NGT GEODESIA 84
heerdersregistratie, enz. deze nieuwe taken niet automatisch bij
het Kadaster behoeven te worden ondergebracht.
Brussaard zegt tenslotte dat we ons veel gedifferentieerder moeten
afvragen hoe de inrichting van de openbare informatievoorziening
moet zijn: de kwestie is niet óf alles decentraliseren naar de ge
meenten óf alles centraliseren bij de Rijksoverheid. We moeten vra
gen blijven stellen als: geldt het wel voor alle gemeenten, geldt het
wel voor alle informatie-objecten, geldt het wel voor het systeem
beheer en het informatiebeheer of elk afzonderlijk?
Mol licht nogmaals zijn stelling toe dat het niet noodzakelijk is altijd
wettelijke regelingen (met betrekking tot de informatievoorziening)
in het leven te roepen.
Blommendaal benadrukt dat ordening in de informatie-uitwisseling
tussen bestuurs- en organisatie-eenheden gewenst is. Ondanks dat
er een zekere mate van zelfregulering aanwezig is, zal een Vast
goedraad van brede samenstelling moeten adviseren over de regel
geving. Van pure „top-down" benadering is geen sprake: in de
Vastgoedraad zijn ook plaatsen ingeruimd voor de nutsbedrijven.
Brussaard merkt op dat ook naar de regelgeving gedifferentieerd
gekeken moet worden: regelgeving per object en naar behoefte.
Energiebedrijven werken nu eenmaal over de grenzen van gemeen
ten: regelingen met wettelijke kracht uit doelmatigheidsoverwe
gingen zijn dan wel gewenst. Als er via afspraken gecoördineerd
tussen gemeenten wordt gewerkt, zijn zelfs wetten niet nood
zakelijk.
Mevr. BUtz zegt dat wettelijke regelingen vaak niets anders doen
dan het overzichtelijk vastleggen van maatschappelijke ontwikke
lingen.
Mol oppert dat het BOCO rapport no. 3 de noodzaak van informa
tievoorzieningen op goede wijze kwalificeert, maar dat bij de over
heid een duidelijk gekwantificeerd beeld ontbreekt (hoe vaak wordt
een informatiesysteem geraadpleegd, hoeveel kost zo'n systeem,
enz.?). De nutsbedrijven hebben hierop herhaaldelijk gewezen.
Brussaard zegt dat in het bestuurlijk overleg Rijk, provincie, ge
meente een vierde bestuursstructuur, de nutsbedrijven, niet
paste. Dat neemt niet weg dat de nutsbedrijven in de Vastgoedraad
kunnen meewerken aan het oplossen van technische vraagstuk
ken. Het is een kwestie van de zaken behandelen in de volgorde
waarin ze moeten worden behandeld: eerst bestuurlijk, dan tech
nisch.
Mol merkt op dat grote nutsbedrijven in de elektriciteitssector
structuur-NV's zijn, waarvan de aandelen weliswaar in handen kun
nen zijn van provincies of gemeenten. Wat Rijk, provincies en ge
meenten met elkaar afspreken, onttrekt zich aan de beïnvloedings
mogelijkheden van die structuur-NV's.
Roosma (Watermij. Zuidwest Nederland) vraagt of centrale instan
ties wel zo snel actuele informatie over liggingsgegevens van topo
grafie en leidingen aan nutsbedrijven kunnen verstrekken. Bijhou
ding van liggingsgegevens door centrale instanties (die nauwelijks
belang hebben bij die liggingsgegevens) zal tot doublures en daar
door tot onnodig hoge kosten leiden.
Blommendaal antwoordt dat dit nu juist de technische vragen zijn
die in de Vastgoedraad moeten worden besproken.
Brussaard voegt daaraan toe dat op het gebied van de topografie
en leidingen de situatie in dichtbevolkte en industriële gebieden to
taal anders is dan in de dunbevolkte en landelijke gebieden. Alle in
formatiesystemen zullen in een richting moeten worden ontwik
keld, die aansluit bij de behoefte ter plekke.
15