Digitale topografische bestanden (en bijprodukten) voor gemeenten*) door mevr. ir. E. C. C. Blitz, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. 1. Inleiding Anderhalf jaar geleden werd door de SSVI een eerste rapport over digitale topografie uitgebracht: ,,Een voorstudie over de toepassing van digitale topografische gegevensbestanden voor gemeenten". Daarna is een nieuwe projectgroep gevormd voor een vervolg studie: daarbij zijn ook een aantal proeven gedaan. Het verslag van deze projectgroep komt binnenkort uit. We beseffen maar al te goed dat ook met dit nieuwe rapport nog lang niet alles is gezegd over de toepasbaarheid van digitale topo grafie in gemeenten. Maar er is wel een aantal uiterst waardevolle proeven gedaan; materiaal waar gemeenten hun conclusies uit kunnen trekken. Centraal in de doelstelling van dit onderzoek stond de vraag in hoe verre en onder welke voorwaarden digitale topografie voor ge meentelijke toepassingen praktisch haalbaar is. Het is natuurlijk goed om ons te realiseren dat een dergelijk onder zoek niet is los te zien van allerlei ontwikkelingen op bestuurlijk- organisatorisch gebied. 2. Maatschappelijke ontwikkelingen Voorop staat de wens tot decentralisatie. In Nederland wordt ge probeerd datgene wat net zo goed of zelfs beter op gemeentelijk niveau kan gebeuren, ook op dat niveau uit te voeren. Dit geldt ook zeer zeker voor de informatievoorziening. Algemeen wordt erkend dat het verzamelen van informatie het beste en het meest betrouw baar is, wanneer dit zo dicht mogelijk bij de bron gebeurt. Daarom is ook voor wat betreft digitale topografie de gemeentelijke invals hoek zo belangrijk. Vroeger zocht men de oplossing van afstemmingsproblemen, van het voorkomen van dubbel werk, in centralisatie. Daar zijn we door schade en schande van teruggekomen. De enorme bureaucratie die hiermee werd opgeroepen, bleek erger dan de kwaal. Zouden we nu van een volledig decentrale oplossing alle heil verwachten, dan schoten we ook weer ons doel voorbij, en kwamen weer bij de chaos, het dubbele werk en de ondeskundigheid terecht. Decentra lisatie met een aantal duidelijke randvoorwaarden biedt echter wel mogelijkheden. Gemeentelijke herindeling is zo'n randvoorwaarde. Hierdoor ver dwijnen de erg kleine gemeenten en ontstaan er gemeenten met wat meer draagvlak, zodat ook het gemeentelijke ambtelijke appa raat meer deskundigheid in huis kan hebben. Ook blijft de mogelijkheid bestaan voor gemeenten om vrijwillig samen te werken. Die vrijwilligheid is erg belangrijk; het failliet van de min of meer verplichte SOAG heeft dat wel aangetoond. Vrijwil lige samenwerking kan ook bij de kaartvervaardiging van belang zijn. Het onderhavige studieproject van de SSVI is een voorbeeld van zo'n vrijwillige samenwerking, waar een grote groep gemeen ten kennis en werk beschikbaar stelde om tot dit rapport te komen. En tenslotte is de belangrijkste randvoorwaarde om tot een geslaagde decentrale uitvoering te komen: centrale coördinatie. Wanneer er vormen worden gevonden waarbij de uitvoering op het lokale vlak gebeurt, en de coördinatie bij de centrale overheid, kan veel ellende worden voorkomen. Die centrale coördinatie zou zich dan vooral moeten richten op de uniformering, op de voorlichting over wat er beschikbaar is, en op het bij elkaar brengen van partijen met overeenkomstige belangen. Inleiding gehouden op 28 oktober 1983 tijdens het 12e NGL congres. 42 Hiermee komen we dan op de tweede maatschappelijke ontwikke ling die van invloed is op dit onderzoeksproject: de beslissing dat er bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een centraal coördinatiepunt vastgoed zal worden in gesteld. Een dergelijk coördinatiepunt zou een heel goede rol kun nen vervullen in combinatie met een gemeentelijke verantwoorde lijkheid voor de uitvoering. Een derde punt van belang is de evaluatie van de GBKN-proef- projecten en dan met name het advies dat de Centrale Kaarterings- raad hierover heeft uitgebracht aan de minister. De voornaamste conclusie daarin is, dat de GBKN-vervaardiging en bijhouding moe ten worden gecontinueerd, mits een duidelijk marktgerichte bena dering wordt gevolgd. Ook het feit dat de vervaardiging gebeurt op basis van overeenkomsten, dient te worden gecontinueerd. De Centrale Kaarteringsraad is wel van mening dat een meer gedif ferentieerde benadering van de inhoud van de GBKN is gewenst. Dat wil zeggen dat niet altijd een volledige kaartinhoud uitgangs punt moet zijn. Wanneer alle partners voldoende hebben aan een kaart waarop slechts de belangrijkste topografische elementen staan, moet dat mogelijk zijn. Anders betaalt men immers voor iets wat men niet nodig heeft. Gedacht wordt nu aan een modulaire opbouw op basis van enkele minimumeisen. Die minimumeisen zouden met name voor de nauwkeurigheid gelden. Ook heeft de Raad benadrukt dat kan wor den gebruik gemaakt van reeds bestaand, goed kaartmateriaal. Het zou immers verspilling zijn wanneer goed bruikbare kaarten van ge meenten, nutsbedrijven, Rijkswaterstaat e.d. niet zouden worden opgenomen. Tenslotte is het vooral in het kader van het onderwerp van onze studiegroep van belang dat de Raad heeft geconcludeerd dat, behalve analoge, ook digitale kaarten als GBKN-project moge lijk moeten zijn. Bovendien is natuurlijk de economische situatie een gegeven dat ook op dit gebied zijn invloed doet gelden. We kunnen stellen dat het momenteel een slechte tijd is om met nieuwe plannen te komen die geld kosten. Digitale topografie is zo'n nieuw plan, dat bepaald niet direct met open armen zal wor den binnengehaald. Automatiseringsprojecten vereisen vaak veel investeringen vooraf. Bovendien hebben kaartvervaardiging en vastgoedinformatie zich nooit zo erg in de bestuurlijke aandacht mogen verheugen. Terwijl het wel de bestuurders zijn, die moeten beslissen over nieuwe investeringen! Uit theoretisch en technisch oogpunt zijn er vele voordelen aan automatisering van de kaartvervaardiging te onderkennen. Maar iedere bestuurder aan wie plannen in die richting worden voorge legd, zal echter, zeker in deze tijd, in eerste instantie vragen naar de kosten-batenverhouding. Daarom is door onze projectgroep vooral veel aandacht besteed aan de kostenvergelijking: wat kost de huidige handmatige me thode, en wat zou het kosten wanneer andere, geautomatiseerde methoden werden gebruikt? En om diezelfde reden is het van belang dat wordt gezocht naar methoden om de uitwisseling van informatie mogelijk te maken; zo kan men dubbel werk en dus geld verspilling voorkomen. Tenslotte is er nog een ontwikkeling bij de gemeenten die van in vloed is op het onderhavige onderwerp. Nadat het jarenlang de gewoonte was elk automatiseringsproject op zich te bekijken, tekent zich de laatste jaren een tendens tot planmatige aanpak af. Er blijkt veel meer uit de automatiserings projecten te halen te zijn als men deze in hun onderlinge relatie bekijkt. Daarom maken veel gemeenten nu een automatiserings- NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 8