__J2 worden de vakgrenzen in kaart gebracht. De vakken worden voorzien van een volgnummer. Daarna worden de grenzen en nummers gedigitaliseerd. De in hoofdstuk 8 beschreven segmentenmethode wordt hierbij gebruikt. Tenslotte berekent de computer binnen welk vak elk centraal punt per kavel of perceel is gelegen, en legt het desbetreffende nummer vast in het bestand. De aan de cultuurtechnische inventarisatie te ontlenen gegevens zijn zonder meer geschikt als directe invoer voor de toedelingsmethode van [Kik, 1978]. De methode berekent een toedeling op basis van minimalisering van de gemiddelde kavelafstand en van kavelconcentratie, waarbij rekening wordt gehouden met de inbreng en de eis, dat iedere individuele grondgebruiker geen slechtere toedeling mag krijgen dan zijn inbreng is. Vooralsnog is niet aan te geven of en in welke mate een gedigitaliseerd bestand met de grondgebruikerssituatie van nut kan zijn voor andere methoden van toedelings- onderzoek, zoals bijvoorbeeld het systeem ATOR [o.a. Van der Schans, 1971]. Koppeling van eigendom en ge bruik, en de verschillende nauwkeurigheidseisen in de diverse fasen van de ruilverkavelingsvoorbereiding en uitvoering, zijn daarbij vraagstukken die nadere bestude ring vereisen. Beschikt men over een digitaal bestand dat op de hier voor beschreven wijze is verkregen, dan kan men het in- schetsen van de nieuwe toestand vergaand automatise ren. Binnenkort is over deze werkwijze, waarbij in samenspel van mens, grafisch beeldscherm en compu ter een indelingsplan wordt vervaardigd op basis van een toedeling per vak, een publikatie van Kik te verwachten. Voorlopig is deze werkwijze, mede gezien de nauwkeu righeid van digitalisering van de CIN, bedoeld voor toe passing bij de voorbereiding van landinrichtingsprojec ten. Hierbij is het ook van belang snel alternatieven te kunnen uitwerken. Het experimenteren met boerderij verplaatsingen vormt een onderdeel van het systeem. 14. Terreinkenmerken Voor het maken van inrichtingsplannen en bedrijfseco nomische berekeningen, voor het opmaken van begro tingen, voor de bepaling van beheersvergoedingen en voor toedelingsberekeningen is het gewenst te weten hoe grenzen van percelen er uitzien. Het gaat daarbij om concrete voor het realiseren van een project van belang zijnde gegevens als slootinhouden, rasters, ploegvoren, bomenrijen, houtwallen, steilranden, wegbermen, enz. Deze gegevens komen veelal voor op een terreinkaart, die in opdracht van de Landinrichtingsdienst wordt ge maakt voor de voorbereiding van een ruilverkaveling. Het is mogelijk een inventarisatie van deze terreinken merken te koppelen aan het bestand van de CIN. Voor dit doel is de volgende werkwijze ontwikkeld. Het meest efficiënt is de werkwijze wanneer wordt uitge gaan van een perceelsgewijze opname van het grondge bruik, en wanneer de terreinopname van de te onder scheiden elementen in dezelfde tijd als de opname van de grondgebruikerssituatie wordt uitgevoerd (zie hoofd stuk 2). Een en ander is echter niet noodzakelijk. De ge bruiker van de gegevens bepaalt welke elementen wor den geïnventariseerd. Het ontwikkelde systeem is hier van onafhankelijk. Bij de kaartvoorbereiding voor de digitalisering van de perceelsgrenzen wordt rekening gehouden met grenzen die wel zijn onderscheiden bij de terreinopname, doch geen perceelsgrenzen zijn, en met punten waar de aard van de grens verandert. Dit laatste treedt bijvoorbeeld NGT GEODESIA 84 op, als langs een sloot een bomenrij begint of als een waterloop van inhoud wijzigt. Deze punten in de per ceelsgrenzen en de snijpunten van perceelsgrenzen met andere terreinelementen worden bij het digitaliseren van de perceelsgrenzen meegenomen. Nadat de grondgebruikersinventarisatie is verwerkt tot een digitaal bestand, wordt door de tekenmachine een kaartering uitgevoerd van alle in de perceelsgrenzen ge digitaliseerde punten. Dit wordt gedaan, omdat op het oudere materiaal zoveel aantekeningen staan, dat daar op niet duidelijk is te zien wat alsnog moet worden gedi gitaliseerd. Op de nieuwe kaartering worden alle nog te digitaliseren lijn- en puntelementen overgenomen (zie fig. 8). Puntelementen zijn bijvoorbeeld solitaire bomen en drinkplaatsen voor vee. Na de digitalisering van deze elementen en het vervaardigen en controleren van een controlekaartering worden de lijnstukken, die voorko men in het bestand met perceelsgrenzen en het bestand met andere lijnelementen, samengevoegd en gesorteerd per ruit van 1 x 1 km, zoals zichtbaar op de topografische kaart. Per ruit worden de lijnstukken (een lijnstuk is recht, wordt begrensd door twee knikpunten en is uniform van aard) genummerd. Op een grote kaartschaal, bijvoor beeld 1 2 000, worden de lijnstukken door de teken machine afgebeeld met de desbetreffende lijnstuknum- mers. Deze kaartering vindt volledig automatisch plaats. De grote schaal is gekozen om de nummers duidelijk te laten uitkomen en zoveel mogelijk te voorkomen dat ze door elkaar worden geschreven (zie fig. 9). Door middel van een ponsconcept wordt tenslotte een relatie gelegd tussen het lijnstuknummer en de in het terrein vastge legde codering voor de aard van de grens. Welke deze is, wordt bepaald door de wijze van terreinopname. Na inlezen van de ponsconcepten kan de computer eenvou dig laten zien wat de code van een lijnstuk is, waar welke soorten lijnelementen voorkomen en hoeveel lengte dit betreft. X X~- eerder gedigitaliseerd punt nog te digitaliseren lijnelement x 304 nog te digitaliseren puntelement met nummer Fig. 8. Kaartering van de knikpunten in perceelsgrenzen en apart te digitaliseren terreinkenmerken 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 11