Verleden, heden en toekomst van de landmeter in België*) ONTWIKKELING VAN HET LANDMEETKUNDIG ONDERWIJS IN BELGIË EN NEDERLAND Over landmeetkundig onderwijs is nog niet veel gepubliceerd. Dit is merkwaardig, aangezien elke landmeetkundige ermee te maken heeft gehad. Het onderwerp vinden wij daarom dermate interessant, dat een tweetal voordrachten a/s artikel is opgenomen. Het eerste artikel is van de hand van de heer R. van Waeyenberge, voormalig voorzitter van de Belgische Unie van Landmeters en Meet kundige Schatters, die de langdurige pogingen schetst van onze Belgische collega's voor maatschappelijke erkenning in de vorm van een gedegen opleiding en bescherming van hun beroep. Het tweede artikel, van prof. ir. J. E. Alberda reeds eerder opgenomen in het huishoudelijk orgaan van de NVG>, beschrijft de ontwikkeling van het onderwijs in Nederland tot het voor ons normale systeem van op elkaar afgestemde opleidingen. UG rGOdClIG door R. van Waeyenberge, expert in onroerende goederen, landmeter-deskundige, geredelijk expert te Gent-Afsnee (België). Toen mij werd gevraagd een uiteenzetting te geven in het kader van het Nederlands Genootschap voor Land meetkunde, in de vorm van een schets, heb ik deze taak met genoegen aanvaard. Als men van „Verleden, heden en toekomst" wil spre ken, is het zeer moeilijk een korte schets te geven over een beroep dat eeuwenoud is, en dat wordt gekenmerkt door een rijk verleden. Sta mij dan ook toe, een sociaal- economisch profiel te schetsen van het beroep van land meter in België. Over het heden en de toekomst spreken zonder eerst een overzicht te geven van het verleden, zou het ontdui ken betekenen van al wat tot het intellectueel patrimo nium van de 20e eeuw heeft geleid. Zo zegt de Franse schrijver Ernest Renan: ,,De echte mensen van de toe komst zijn diegenen die als vertrekpunt nemen: de eer bied voor een waardig verleden. Al wat wij doen, en al wat wij zijn is het resultaat van eeuwenlange arbeid". Het ligt niet in mijn bedoeling uit te weiden over hetgeen lange tijd het onderwerp is geweest van wetenschappe lijke onderzoekingen, maar enkel de referenties te cite ren, die aantonen dat het beroep van landmeter tijdens de laatste eeuwen altijd een volwaardige rang heeft be kleed in de maatschappij. Alvorens meer in detail te treden met een analyse van de 18e en 19e eeuw, zal ik enkele data aanhalen vanaf ongeveer 1500. In 1535 hadden wij in Vlaanderen de Costuymen van Me- chelen en Yper. Het woord „Costuymen" komt van het Franse coutumes, dat gebruiken betekent. Deze legden de grondslag van de wettelijke afpaling, de erfdienst baarheden en de gemene muren. Verder vermeldt men in de teksten, dat bij geschillen de partijen zullen worden gehoord in „aanspraecke en de antwoorden", wat over eenkomt met de teksten beschreven bij de huidige ge rechtelijke expertises, wanneer men zegt: „De partijen te aanhoren en hun vragen te beantwoorden". Als titel vernoemd in deze Costuymen spreekt men van „Paelder en Erfscheyder". In 1615 vindt men identieke voorschriften te Veurne, te Nieuwpoort en in het Brugse Vrije. Op 2 juni 1618 worden al deze verspreide reglementerin- Inleiding gehouden tijdens de NVG studiedag op 12 november 1982 en tijdens de NGL rayonbijeenkomst NO-Brabant/Limburg op 19 mei 1983. gen samengebundeld tot één geheel in „Het plakaat der Aartshertogen Albrecht en Isabella". In 1657 wordt het „Statuyt van de Meeringhe" uitgege ven voor Brussel en haar rechtsgebied. Buiten algemene onderrichtingen inzake afpaling omvatte het ook een omvangrijke rechtsverzameling betreffende erfdienst baarheden. Dit was een van de grondslagen van de hui dige rechtspraak. Op 7 september 1703 verscheen te Luik een reglement dat de op 8 september 1699 door de Luikse landmeters uitgewerkte meetmethode van bouwwerken toepasselijk maakte. Dit werk vormt de eerste codex van meetme thoden van bouwwerken. In 1977 en in 1980 verscheen de laatste codex van meetmethoden, uitgewerkt en op gesteld door onze vereniging, in samenwerking met het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor Bouw wezen, waar de architecten en de aannemers hun mede werking aan hadden verleend. In 1704 vaardigt Prins-Bisschop Joseph-Clément van Beieren een verordening uit, waarin wordt verklaard dat alle meet- en landmeetkundig werk nietig is, wanneer het is uitgevoerd door personen welke niet behoorlijk zijn aangenomen of toegelaten tot het beroep van land meter. In 1705 geeft Philips de Vijfde een nieuwe verordening uit, die handelt over de „Stielen en de usanties", vol gens welke voortaan alle bouwwerken dienen te worden opgemeten, alsmede de afrekening te worden uitge voerd voor aannemers en werklieden. Deze tekst werd aangevuld met een handleiding voor de landmeters. De ze laatste ordonnantie stelde de titel van landt- ende edi- ficiemeter in, alsmede die van landmeter; een examen commissie werd opgericht en de formaliteiten van de eedaflegging werden verplicht gesteld, alvorens het be roep te mogen uitoefenen; bovendien werd een barema (schaal) van erelonen eraan toegevoegd. Zo kwam men aan de vooravond van de Franse Revolu tie en men mag zeggen dat op dat ogenblik het beroep van landmeter en van expert officieel was erkend, dat de studies ervan waren geregeld en bekrachtigd door een examen voor een staatscommissie en dat de formaliteit van de eedaflegging was verplicht. Kortom, het beroep bestond en het was beschermd. Twee hoedanigheden, waarvan wij heden ten dage helaas niet meer kunnen spreken. 86 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 16