De historische ontwikkeling en de huidige situatie van
het landmeetkundig onderwijs in Nederland1)
door prof. ir. J. E. Alberda, hoogleraar aan de Afdeling der Geodesie van de Technische
Hogeschool Delft.
Mijn onderwerp is het onderwijs in de landmeetkunde in Nederland,
de geschiedenis daarvan en de huidige situatie. Het ligt natuurlijk
niet in mijn bedoeling uitvoerig in te gaan op vroegere en tegen
woordige studieprogramma's en exameneisen, want dat zou erg
veel tijd kosten en waarschijnlijk alleen interessant zijn voor som
mige mensen die zelf in het onderwijs werken. Het gaat meer over
de grote lijnen en om de maatschappelijke veranderingen die aan de
ontwikkeling van het onderwijs ten grondslag liggen, en om de ont
wikkeling van de maatschappelijke status van de landmeter die
daarvan het gevolg was. Ik wil daarbij niet te ver teruggaan in het
verleden, hoe interessant de landmeetkunde van de 16e, 17e en 18e
eeuw ook is, getuige de voortreffelijke catalogus 1 ]z) van de ten
toonstelling die ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de
Unie van Meetkundigen-Schatters van Brussel in 1976 werd gehou
den. Voor ons doel kunnen we beginnen bij de Napoleontische tijd.
Ik hoef u daar niet veel over te vertellen, want de opzet van het
Kadaster volgens de Recueil Méthodique hebben we als gemeen
schappelijk stuk geschiedenis.
In ons land is de geschiedenis van het landmeten in de 19e eeuw
voor een groot deel de geschiedenis van de landmeter van het
Kadaster. Particuliere landmeters waren er niet veel, en er is mij
niets over bekend. De landmeetkunde voor andere dan kadastrale
doeleinden was in handen van civielingenieurs, d.w.z. ingenieurs in
de weg- en waterbouwkunde, die hun opleiding aan de in 1842
gestichte Polytechnische School in Delft kregen. De enige formele
schoolopleiding in de landmeetkunde en de geodesie werd indertijd
genoten door aanstaande civielingenieurs en mijningenieurs aan de
Polytechnische School, die in 1905 werd omgevormd tot de Tech
nische Hogeschool Delft. De primaire driehoeksmeting, die werd
begonnen in 1887, werd uitsluitend gemeten door civielingenieurs.
Er was toen één hoogleraar in de Geodesie en de Landmeetkunde
in de Afdeling der Weg- en Waterbouwkunde. Dat was de beroem
de professor Schols, die ook was belast met de leiding van de Rijks
driehoeksmeting.
Een interessante en belangrijke periode brak aan, nu bijna honderd
jaar geleden. In 1884 werd de Vereniging voor Kadaster en Land
meetkunde opgericht door de kadasterlandmeters, en in 1885 be
gon de publikatie van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeet
kunde.
Voor deze inleiding heb ik veel kunnen putten uit de oude jaar
gangen van dat tijdschrift, waaruit een bewonderenswaardige acti
viteit spreekt, gericht op de verbetering van de vakkennis en van de
status van de landmeter. Toen in 1887 de primaire triangulatie van
Nederland werd gestart, de Rijksdriehoeksmeting, was deze in
eerste instantie bedoeld als Nederlandse bijdrage aan de Europese
Graadmeting. De Vereniging voor K en L realiseerde zich het be
lang hiervan voor alle landmeetkundige werkzaamheden, en even
als de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing drong zij
er bij de regering op aan, dat het primaire net zou worden verdicht
met punten van tweede en lagere orde, die als grondslag zouden
kunnen dienen voor veel maatschappelijke toepassingen van de
landmeetkunde. Dit zou de kwaliteit, met name de kwaliteit van het
Kadaster, ten goede komen. Maar dan moest ook de eis worden
gesteld, dat de kadasterlandmeters een betere opleiding kregen,
om van de mogelijkheden een technisch en wetenschappelijk ver
antwoord gebruik te kunnen maken.
In die tijd kon men kandidaat-landmeter van het Kadaster worden
na een vergelijkend toelatingsexamen, en er bestond ook binnen de
Dienst een examen voor landmeter van het Kadaster, maar van een
gestructureerde opleiding was geen sprake. Tegen 1890 zijn de
kadasterlandmeters een constante druk gaan uitoefenen tot verbe-
1) Inleiding gehouden op de gezamenlijke studiedag van de Bel
gische Unie van Landmeters en Meetkundigen-Schatters van
Onroerende Goederen en de Nederlandse Vereniging voor Geo
desie, op 22 april 1983 te Antwerpen.
2) De nummers 1 t.m. 10 verwijzen naar „Literatuur" op p. 92, aan
het eind van deze inleiding.
tering van het Kadaster en, als voorwaarde, verbetering van de
opleiding van landmeters. Ze vonden ongetwijfeld na het nodige
lobbywerk steun in het parlement. Een lid van de Tweede Kamer
wees in 1887 op de „microscopische verbeteringen" die de rege
ring bij het Kadaster wilde aanbrengen, en stelde in een zevental
punten maatregelen voor tot werkelijke verbetering [2]
,,ln de eerste plaats zou ik de opleiding van de adspirant-
landmeters willen doen plaats hebben aan de Polytechnische
school, om daar gevormd, een in ieder opzicht goed onderwe
zen personeel te verkrijgen. Dat komt mij op het ogenblik niet
alleen wenschelijk voor, maar als 't ware het uitgangspunt van
alle verbeteringen, en ik meen te weten dat sedert meerdere
jaren hierop bij het bestuur werd aangedrongen
Van de overige punten noem ik, alleen voor de curiositeit, het
zevende, speciaal voor de Belgische toehoorders:
,,ln de zevende plaats, het verrichten van particulier werk door
de tekenaars en de landmeters van het kadaster. Eene uiterst
moeilijke quaestie.
Alles wat de regering deed was het uitvaardigen van een nieuw reg
lement voor de examens, zowel het toelatingsexamen als het afslui
tende examen voor landmeter van het Kadaster. De regering deed
niets aan de opleiding: iedereen moest maar zien hoe hij aan de ver
eiste kennis voor de examens kwam. Dat was in 1891. In datzelfde
jaar stelde de Vereniging voor K en L een commissie voor de oplei
ding in, die de volgende wens meekreeg [3]:
,,Moge de commissie succes op haren arbeid hebben, zij nam
een dankbare taak op zich, het bestaande systeem is volstrekt
achterlijk, in ieder opzicht af te keuren, in de verste verte niet
op de hoogte van den tegenwoordigen tijd".
De commissie bracht al in hetzelfde jaar 1891 een uitstekend rap
port 14] uit, met gegevens over de opleidingen in diverse landen.
Bitter constateert de commissie:
overal, tot zelfs in de Balkanstaten, vindt men voor den
landmeter een passende opleiding; in het vaderland van Snel-
lius zoekt men die nog tevergeefs. Des te meer moet de Veree-
niging, die het zich ten taak stelt de belangen van het kadaster
te bevorderen, het tot hare taak rekenen op dit punt alle krach
ten in te spannen".
Er kwam een soort oplossing, waarbij kandidaat-landmeters in de
gelegenheid werden gesteld bepaalde colleges in Delft te volgen.
Het werd na een lange strijd uiteindelijk 1918 voor er een land
metersopleiding kwam, een cursus van 3V2 jaar aan de Landbouw
hogeschool Wageningen [5], Een belangrijke rol speelde hierbij de
modernisering van de landbouw, in het bijzonder de steeds sterker
gevoelde noodzaak van ruilverkaveling. In hun strijd voor een bete
re opleiding hadden de landmeters vaak gewezen op Duitsland,
waar al in 1870 een academische opleiding in de landmeetkunde en
de cultuurtechniek tot stand kwam. Zo werd het apocriefe woord
van Heinrich Heine bewaarheid, die zou hebben gezegd: „Als de
wereld vergaat, ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig
jaar later".
Het jaar 1934 is een geschikt punt om de verdere ontwikkeling te
peilen. De Vereniging voor K en L bestond vijftig jaar, en bij die
gelegenheid werd er een rede gehouden door de latere professor
Tienstra [61, die toen nog lector was bij de Wageningse landmeters
opleiding. Hij schetste de ontwikkeling van de landmeetkundige
techniek en andere aspecten van het beroep. In 1929 was de Rijks
driehoeksmeting voltooid, die zo'n 4 000 punten omvatte en de
mogelijkheid verschafte alle metingen in één coördinatenstelsel
vast te leggen.
De landmeetkundige instrumenten waren sterk verbeterd. De
handrekenmachine verdrong de logaritmentafel. De fotogramme-
trie ontwikkelde zich snel en beloofde toepasbaar te worden voor
grootschalige kadasterkaarten. In de afgelopen 50 jaar was de
fiscale taak van het Kadaster relatief minder belangrijk geworden
dan zijn functie ten dienste van de rechtszekerheid, hoewel de doel
stelling officieel niet was veranderd. Dit was ook te danken aan de
aanmerkelijke verbetering van de kwaliteit van de kadastrale gege
vens. Ik wil nu twee belangrijke opmerkingen van Tienstra aan
halen. Ten eerste deze:
90
NGT GEODESIA 84