I [Z 7% c. Geef in een lijstje de maten van a t.m. e. d. Teken een bovenaanzicht en de mogelijke zij-aanzichten. e. Wat is de functie van het met E aangeduide deel van de constructie? f. Komt ,,A" nog meer voor bij deze constructie, en waarom wel of niet? a too DOORSNEOt BEDRIJFSKUNDE Tijd: 1 A uur. Burgerlijk recht 1. a. Noem drie onderscheidingen in het recht, en geef van elk een korte beschrijving. b. Noem vier rechtsbronnen. c. Wat is een rechtsfeit? d. Is een rechtshandeling ook een rechtsfeit? Motiveer! 2. a. Wanneer is ons huidige Burgerlijk Wetboek ingevoerd? b. Door wie en door welk wetboek heeft men zich bij het maken van het BW laten inspireren? c. Geef de indeling van het BW. d. Noem enkele veranderingen m.b.t. de indeling die het Nieuw BW laat zien. 3. a. Een minderjarige is handelingsonbekwaam. Wat verstaan we daaronder? b. Welke uitzonderingen kennen wij hierop? c. Hoe kan men weten of iemand handelingsonbekwaam is? d. Wat zijn de gevolgen van handelingsonbekwaamheid wan neer er een overeenkomst in het geding is? 4. a. Wat wordt door het huwelijksgoederenrecht geregeld? b. Hoe is de aansprakelijkheid geregeld van gemeenschaps schulden? c. Wat weet je omtrent huwelijkse voorwaarden? nog levende verwant |a> overleden verwant achterkleinkinderen a. Wat wordt door het erfrecht geregeld? b. Laat met breuken zien wat ieders aandeel is in de erfenis. c. Waarop heeft het schema betrekking? d. Wat verstaan we onder: legataris, rechtsverkrijger onder algemene titel, ascendenten, beneficiair aanvaarden. 6. a. Wat is een obligatoire overeenkomst? b. Noem de geldigheidseisen voor overeenkomsten. c. Welke wilsgebreken kennen wij en wat zijn de gevolgen? d. Waar moeten wij bij de overeenkomsten het arrest Baris- Riezenkamp plaatsen? e. Geef kort aan waar dit arrest over gaat. Administratief recht 1. a. Wat betekent de afkorting AROB? b. Wat houdt deze wet in? c. Waarom heeft de wet AROB een „aanvullend karakter"? NGT GEODESIA 84 d. Door welke afdeling van de Raad van State wordt over de procedure op grond van de wet AROB beslist? 2. a. Hoe is de rechterlijke macht samengesteld? b. Wat verstaat men onder de onafhankelijkheid van de rechter lijke macht en hoe is die geregeld? c. Wat is absolute competentie en wat is relatieve competentie? Geef van elk de hoofdregel. 3. Een van de rechten in de grondwet genoemd is „Het recht op bescherming van persoon en goederen". a. Op welke wijze(n) kan hierop inbreuk worden gepleegd? b. Op welke manier komt het onder a. genoemde ter kennis van het Kadaster; geef aan welke registers moeten worden bij gewerkt. 4. Bij de provincie en gemeente is sprake van autonomie en zelf bestuur. a. Wat betekenen deze twee begrippen? b. Geef in gemeentelijk verband van elk een voorbeeld. 5. Wat verstaat men onder: a. verponding, b. Recueil Méthodique, c. kadastrale aanduiding, d. filmplan, e. kadastrale legger. LANDMEETKUNDE Tijd: 154 uur. 1. a. Welke kaartprojectie wordt in Nederland gebruikt? b. Welke andere projecties ken je nog? c. Welke vervormingen doen zich bij deze projecties voor? d. Hoe kan de correctie voor de kaartprojectie worden bepaald? e. Waarom heeft men de X- en Y-assen van het Nederlandse coördinatennet verschoven? 2. Wat verstaat men onder: a. tussenin bakenen, b. coördinatenmethode, c. groottebepaling volgens de grafische methode, d. geoïde, e. ijkmaat, f. bochtverschuiving, g. korfboog. 3. Tijdens het uitzetten met een elektronische afstandmeter is de batterij leeg. Er moeten nog twee punten worden uitgezet. Be sloten wordt deze twee punten met de meetveer uit te zetten. Als controle op de meetveer wordt één maat met deze meetveer gemeten. Gemeten wordt 212,25 m, terwijl gegeven was 211,99 m. Gevraagd: a. Waarom begon men met een controlemaat te meten? b. De nog uit te zetten afstanden zijn 109,22 m en 187,38 m. Geef puntsgewijs aan hoe en wat moet worden uitgezet. 4. a. Wat is het verschil tussen een topografische kaart en een kadastrale kaart? b. Waar zouden deze kaarten moeten worden ingedeeld, als wordt gekeken naar de schaal? c. Waarvan is de nauwkeurigheid van een kaart afhankelijk? 5. Ten behoeve van de aanleg van een fietspad in een natuurge bied moet een hoogteverschil van 20 m worden overbrugd. Dit doet men d.m.v. een verticale cirkelboog. Gegeven: Rv R, 800 m en a 9 gon. Gevraagd: De horizontale en verticale maatvoering van de wegafronding. 6. Gegeven: De cirkelboog in een weg heeft een straal van 900,00 m. De hoek tussen de rechtstanden is 30 gon. De overgangsboog is een clothoide met A 300. Gevraagd: a. Maak een duidelijke en nette tekening van het gedeelte recht stand, overgangsboog, halve cirkelboog. b. Geef daarin de hoofdpunten van overgangsboog en cirkel boog aan. c. Bereken deze hoofdpunten (alleen die punten die nodig zijn voor het uitzetten met richting en afstand). d. Bereken de detailpunten, om de 25 m, van de overgangs boog (uitzetten met richting en afstand). e. Bereken de detailpunten, om de ca. 30 m, van de cirkelboog (uitzetten met loodlijnen). DRIEHOEKSMETING Tijd: 1 'A uur. 1Teken de punten en lijnen op schaal 1 2 000 op een stuk papier van zodanige grootte, dat men abscissen kan uitzetten van -940 tot -320 en ordinaten van +540 tot +960. 179 L4NCSD0OBSHEDE VAM EEH H.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 29