X class, code klassebenaming class, code geg. inw. syst. Det. Bebouwing 10 hoofdgebouw 21 11 bijgebouw 31 12 kunstwerk 22 Verharding 20 kant verharding (algemeen) 38 21 kant gesloten verharding 63 22 kant open verharding 64 23 scheiding verharding 65 24 kant onverhard(e) pad (weg) 66 Water 30 midden sloot, greppel 67 31 insteek sloot 32 32 waterkant 68 Terreinafscheiding 40 terreinafscheiding (algemeen) 60 41 raster 34 42 hekwerk/schutting 61 43 heg 33 44 muur 62 Grondslag 50 detailpunt met grondslagfunctie 44 51 ondergronds grondslagpunt 42 52 meetpunt 41 Overige topografie 60 puntvormig object (algemeen) 40, 43 61 straatmeubilair 45 62 mast openbare verlichting 46 63 grenspunt 47 70 lijnvormig object (algemeen) 48 71 as-spoor 39 72 spoorrail 69 73 hoogspanningsmast 70 74 bomenrij 71 Tekst 80 huisnummer 72 81 straatnaam 73 82 naam waterloop of watervlakte 74 83 plaatselijke benaming 75 84 aanduiding gebruik object 76 85 nummer grondslagpunt 77 86 aanduiding topografisch punt- of lijnobject 78 Symbool 90 gesloten verharding 80 91 open verharding 81 92 talud 82 93 water 83 Fig. 5. Classificatiestelsel voor topografische objecten. Protocol Wild Tachymat reken - code toetsvolgorde opmerkingen Ol CODE, too RUN NR puntnummer RUN REC oz CODE ZOO RUN REC NR puntnummer RUN REC 03 CODE 300 RUN (t RUN exc. RUN) REC NR puntnummer RUN DI5T REC t-teken exc. facultatief 04 DF CODE 4 RUN puntnummer RUN CODE 40 d RUN (t RUN exc.RUN) REC DIST REC a - kenmerk t-teken exc. facultatief 05 DF CODE 4 RUN lijn-volgnummer RUN CODE 5aa RUN REC CODE ol RUN (t RUN exc RUN) REC DIST REC l-lyncode aa aard t. teken exc facultatief Fig. 6. Invoerprotocol Wild Tachymat TC1. Protocol Zeiss Elta 2. /ZO 1 Z 3 4 5 6 T 8 9 IO 11 12 13 l*« opmerkingen O 1 puntnummer o z puntnummer o 3 puntnummer t Cxc. (cm) ttteken cxc. o 4 puntnummer d t exc. (cm) d kenmerk. L 5 lijnnummer |volgnr. aard t CXC. (cm) L s lijncode Fig. 7. Invoerprotocol Zeiss Elta 2/20. Analoog aan rekencode 04, d.i. voerstraalmeting naar een (kadastraal) detailpunt met puntcodering, is reken- code 05 beschikbaar voor voerstraalmeting naar een (topografisch) detailpunt met lijncödering. Voor aan vullende metingen (blokmaten) kunnen daarnaast de rekencodes 21 (bogensnijpunt) en 30 en 31 (rechthoe kige polygoon) met of zonder lijncödering worden toege past. Op dit moment zijn bij het Kadaster de volgende registre rende tachymeters in gebruik: - de Zeiss Elta 2/20; - de Wild Tachymat TC1; - de Kern E1 met veldboek R48. In fig. 6 en 7 zijn de invoerprotocollen gegeven van de Elta 2/20 en de Tachymat TC1In een volgend artikel zal worden ingegaan op het invoerprotocol en de uitlezing van de elektronische veldboeken R48 en MSI/85. In fig. 3 is een voorbeeld gegeven van de nummering van de detailpunten per object of per groep objecten. De tekenvolgorde van deze punten is gelijk aan de nume rieke volgorde. De opgenomen objecten worden dus in de volgorde van het lijnnummer getekend. De meetvolg- orde van de detailpunten kan afwijkend zijn van de numerieke volgorde en wordt bepaald door de efficiëntie van de meting. Een belangrijke factor hierin is de loop afstand van de punten. Een andere factor is het type tachymeter, dat wordt ge bruikt. Bij de Tachymat is het de meest efficiënte werk wijze gebleken de objecten in dè tekenvolgorde af te lopen (lijnenloop). Het apparaat is namelijk uitgerust met een automatische ophoging van het puntnummer; afwij king hiervan zou telkens invoering van een codeblok ver eisen. Bij de Elta wordt het puntnummer met duimwielschake- laars handmatig ingebracht, terwijl bij de elektronische veldboeken R48 en MSI/85 het in het afleesvenster afge beelde puntnummer eenvoudig kan worden overschre ven. Gebruik van deze apparatuur maakt afwijking van de numerieke volgorde van de punten vrij eenvoudig. Voor een punt, dat wordt vastgelegd met blokmaten, dient een puntnummer te worden gereserveerd en wel zodanig, dat het in de goede volgorde wordt getekend. Deze aanvullende metingen worden, als dit beschikbaar is, op een veldboek ingetoetst of anders op een pons document of een veldwerk genoteerd. Er dient nog te worden opgemerkt, dat metingen voor opname van de kadastrale situatie (methode puntcode ring) en metingen voor opname van topografie (methode lijncödering) gelijktijdig kunnen plaatsvinden. Hierbij moet erop worden gelet, dat in hetzelfde project de lijn- nummers niet samenvallen met de nummers van de kadastrale veldwerken. 5. Gegevensverwerking Zoals in de inleiding van dit artikel al is vermeld, is bij de opzet van de methode lijncödering getracht zo weinig 204 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 10