Uit het voorgaande volgt, dat het HPR systeem een rela tief plaatsbepalingssysteem is, d.w.z. het meet de posi tie van een transponder ten opzichte van het schip in het scheepsgeoriënteerde grid. Met behulp van een gyro- kompas kan een transformatie plaatsvinden naar een noord-georiënteerd grid. De berekeningen worden gerelateerd aan een referentie punt op het schip. Het HPR systeem corrigeert de metin gen voor de verschillen in relatieve positie tussen trans ducer en referentiepunt. Deze correctie is afhankelijk van het stampen, rollen en gieren van het schip (zie fig. 6). Dompen pa 7/ Stampen Gieren Fig. 6. Definitie van scheepsbewegingen Tenslotte moeten de relatieve coördinaten worden ge koppeld aan een geografisch stelsel. Dit gebeurt door de positie van het schip te bepalen met behulp van een oppervlakteplaatsbepalingssysteem. In de Oosterschel- de wordt hiervoor veelal de Aga/Minilir combinatie ge bruikt met een nauwkeurigheid van 5 cm. Ook hier moet worden gecorrigeerd voor het verschil tussen richt en referentiepunt. Dit verschil is weer afhankelijk van stamp, rol en koers. Foutenbronnen Ray-bending Een van de belangrijkste foutenbronnen is de straalbui- ging (ray-bending). Dit effect wordt groter naarmate de horizontale afstand groter wordt in relatie tot de diepte. Het HPR systeem biedt de mogelijkheid dit te corrigeren door het invoeren of meten van de transponderdiepte. De correctie is essentieel zodra de verhouding afstand/ diepte groter wordt dan 3:1. Een fout van één meter in de ingevoerde diepte heeft in dit grensgebied een fout tot gevolg van 40 cm. Het is dus belangrijk goede diepte-informatie te krijgen. Akoestische ruis Een andere foutenbron is het verlies van contact tussen de transponder en de transducer. Dit wordt vooral ver oorzaakt door schroefwater, wat in het akoestische pad komt. Het probleem is eigenlijk, dat de metingen in feite al onbetrouwbaar zijn voordat het HPR systeem het ont breken van het signaal detecteert. De enige oplossing die hier mogelijk is, is het gebruik van goede filtertech nieken. Reflecties De laatste belangrijke storingsfactor is te verdelen in twee groepen, te weten toevallige en continue reflecties. De toevallige reflecties kunnen met behulp van filter technieken worden opgespoord en gecorrigeerd. Conti nue reflecties zijn een ramp, want deze kunnen niet of nauwelijks worden gedetecteerd. NGT GEODESIA 84 Meetprincipe Ten gevolge van de werkomstandigheden zijn de metin gen als volgt te onderscheiden: 1. Metingen tijdens inspectie (inmeten Portunus). 2. Inmeting referentietransponders. In het eerste geval is de Wijker Rib sterk beperkt in haar bewegingen door het feit, dat de Portunus zich buiten boord bevindt. Bovendien zijn er in deze situatie vaak andere werkschepen in de buurt. Meestal ligt ze dan ook afgemeerd aan deze schepen of aan de bijbehorende ankerboeien. De positiebepaling van de Portunus wordt in dit geval verbeterd door gebruik te maken van de be- wegingskarakteristieken ervan, te weten koers en snel heid, en door de waarnemingen te filteren met behulp van een Kalman filter. Verdere behandeling van deze methode valt buiten de strekking van dit artikel. Bij het inmeten van transponders is het schip over het algemeen minder beperkt in haar bewegingen, en is het in te meten object een stilstaand object, zodat herha lingsmetingen kunnen worden gedaan. Het enige pro bleem hierbij is de beweging van het schip. Dit kan al leen worden opgelost door een goede tijdsynchronisatie tussen de positiemetingen van het schip en de relatieve metingen naar de transponder. Om zoveel mogelijk de systematische fouten uit te mid delen, is voor een meetopzet gekozen, waarbij de trans ponder van vier zijden wordt ingemeten (Noord, Oost, Zuid en West te noemen); zie ook fig. 7. De afstand tus sen transducer (schip) en transponder bedraagt 30- 50 m. Het schip ligt hierbij een vaste koers voor, welke afhankelijk van het getij, 270° of 90° is. Voor een optimale bestuurbaarheid moet het schip na melijk met de kop tegen de stroom in liggen. Op deze manier hoeft de kapitein het schip niet zo vaak te corri geren. Veel scheepscorrecties veroorzaken ook veel luchtbellen, en deze bevorderen de meetnauwkeurigheid niet. Bij deze meetopzet worden tevens de systema tische fouten in de aflezing van de transducerhoek uitge- middeld. .N W. +T .0 Z Fig. 7. Schema inmeten transponder. Per positie worden nu 200 geldige HPR waarnemingen verzameld en opgeslagen in een tijdelijk bestand op de computer. Dit geldt ook voor de Aga/Minilir posities van het richtpunt. Tevens worden deze waarnemingen real time aan elkaar geknoopt zonder rekening te houden met het stampen en rollen van het schip en het tijd verschil tussen de beide waarnemingen. Deze positie wordt gefilterd met behulp van een Kalman filter, om sprongen in de waarnemingen te detecteren en deze waarnemingen eventueel te verwerpen. Na de meting worden de waarnemingen in de tijd aan elkaar gekop peld, waarbij rekening wordt gehouden met de bewegin gen van het schip. Per positie wordt een gemiddelde be rekend. Uit de vier series wordt tenslotte nog een totaal gemiddelde berekend met bijbehorende standaardafwij king. Proef Ten einde de nauwkeurigheid van het systeem te testen, is een proef gedaan waarbij de transponder was ge- 209

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 15