V 3. Raaklijnberekening In het terrein worden de punten op een zodanige wijze gecodeerd, dat de lijnvorm die in het terrein wordt ge constateerd, ten behoeve van de berekening wordt vast gelegd. De te gebruiken codegetallen zijn: 1. Beginpunt van een lijnstring (ketting). 2. Knikpunt in een lijnstring. 3. Overgangspunt van een lijnstring, waarin de raak lijnen aan de kromme in beide richtingen samenvallen en de kromtestralen voor èn na het punt verschillend zijn. 4. Tussenpunt van een lijnstring, waarbij de kromme voor èn na het punt aan dezelfde continue vergelij king voldoet. De methode die wordt toegepast voor de berekening van raaklijnen in de gemeten punten van een kromme, is gebaseerd op de veronderstelling, dat men bij de meting de kromme in stukken verdeelt, die elk voor zich zoveel mogelijk een cirkelboog zullen benaderen. Voorts zal in een aantal gevallen de kromme door drie punten kunnen worden benaderd door één cirkelboog. Zelfs zal het zo nu en dan voorkomen, dat twee cirkelbogen door elk drie punten in het gemeenschappelijke punt dezelfde raaklijn hebben. Bij de berekening van de raaklijnen zal hiervan gebruik worden gemaakt, omdat wiskundig ge zien een kromme niet kan worden bepaald door alleen een willekeurig aantal punten vast te leggen. De aanname dat de verbindingslijn tussen twee gemeten punten uit een cirkelboog bestaat, is in de praktijk ook al niet voldoende. Er is immers slechts één voorwaarde (overtalligheid) aanwezig bij een kromme, waarvan de raaklijnen in het begin- en het eindpunt zijn gegeven. Fouten en toevallige afwijkingen in de coördinaten van de opgenomen punten worden desastreus voor de rich ting van de raaklijnen. Om de hierboven geschetste problemen te voorkomen, worden hypotheses ingevoerd, die na toetsing op de juistheid ervan de berekening van een aantal raaklijnen met voldoende betrouwbaarheid mogelijk maken. Deze raaklijnen geven bovendien de mogelijkheid betere con troles in te voeren op de berekening van de resterende raaklijnen. De berekening van de raaklijnen gaat als volgt: eerst worden raaklijnen berekend in die punten waarvoor de „zwaarste" hypothese bij toetsing wordt geaccepteerd. Deze hypothese gaat ervan uit, dat in het middelste punt van een serie van vijf punten achterwaarts èn voor waarts berekende raaklijnen samenvallen. Bij de tweede stap wordt aangenomen, dat door drie opeenvolgende punten in het terrein een cirkelboog ligt. Omdat door drie punten altijd een cirkelboog is te construeren, worden de raaklijnen die bij de eerste stap zijn berekend, bij de toetsing van deze hypothese gebruikt. Bij de derde stap worden op basis van de hypothese, dat de verbindings lijn tussen twee punten in ieder geval uit een cirkelboog bestaat, sluittermen berekend tussen de al berekende raaklijnen volgens de formule (zie fig. 1): i 3k 2(pk^i/k 2(p k-2, k -1 (2(pi,i 1 a,) k-2 Fig. 1. 198 Als bij toetsing blijkt dat de sluitterm aanvaardbaar is, dan worden op dezelfde wijze als bij de hoekvereffening van een veelhoek de raaklijnen in de tussenpunten be rekend. Als een sluitterm te groot is, zal dit zeer waar schijnlijk een gevolg zijn van een fout in de opname van een punt. Fig. 2 laat zien wat het effect is van een derge lijke fout op de richting van de raaklijn. Fig. 2. Behalve een foutmelding wordt een- indicatie gegeven over de meest waarschijnlijke plaats waar de fout is ge maakt. Naast een proeftekening kan dit van dienst zijn bij het opsporen en verbeteren van een fout. Het algo- rithme voor het lokaliseren van de fout gaat na, waar nieuwe buigpunten gaan optreden, als de te grote sluit term wordt vereffend. Omdat buigpunten bij de meting nooit worden overgeslagen, is hieraan een indicatie te ontlenen over de plaats waar de fout is gemaakt. 4. Bepaling van een kromme bestaande uit twee cirkelbogen, wanneer behalve twee punten ook de raaklijnen aan de kromme in deze punten zijn gegeven In fig. 3 zijn Z1 en Z2 punten waarvan de coördinaten be kend zijn. De argumenten van de raaklijnen in deze pun ten zijn a1 en a2. In beginsel zijn oneindig veel krommen te bepalen, die door Z1 en Z2 gaan, en waarvan de raak lijnen in deze punten samenvallen met a1 en a2. Ook wanneer als eis wordt gesteld, dat de kromme moet be staan uit twee aansluitende cirkelbogen, blijft het aantal mogelijkheden oneindig. Het is dus mogelijk een voor waarde aan de cirkelbogen op te leggen. Een van de meest logische voorwaarden is dan, dat het verschil tus sen de krommingen van de beide cirkelbogen zo klein mogelijk is. Uit de hiernavolgende afleiding zal blijken, dat met deze voorwaarde één oplossing wordt bereikt. Bij de afleiding van de formules wordt gebruik gemaakt van de theorie der complexe getallen. Daar waar de complexe getallen ten behoeve van het inwendig produkt als vectoren wor den behandeld, is een vectorstreep boven de term toe gevoegd. In fig. 3 zijn twee cirkelbogen aangegeven. Om de alge mene geldigheid van de afleiding duidelijk te laten blij ken, zijn twee tegengestelde bogen aangegeven. In de praktijk zal dit in het algemeen niet het geval zijn. In het snijpunt S van de verbindingslijn M1 - M2 met de krom me gaat de ene cirkelboog over in de ander. Het argu ment van de verbindingslijn is Als dit argument zo wordt gekozen, dat de verbindingslijn M1 - M2 de krom me van rechts naar links snijdt, en als bovendien de straal van een cirkelboog naar rechts positief is en naar links altijd negatief, dan kunnen de coördinaten van het snijpunt S worden geschreven als: Zs Z1 i.R1.eia1 R1.eiv (1a) en als: Zs Z2 i.R2.eia2 R2.ei,p (1b) NGT GEODESIA 84 raa kl i j n foutïef

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 4