1
(/8300)
08000)
(02) \03)
C02) (o3)
(l8iOi)
c.3;
(o4 (ojb
02) (of)
(186 00)
"j"nr-
Fig. 3. Voorbeeld nummering topografische detailpunten.
Lijncodes
De in het terrein op te meten topografische objecten
kunnen worden onderscheiden in punt- en lijnobjecten.
De opnemer zal deze laatste zo goed mogelijk benaderen
door rechten en cirkelbogen, waarbij hij aangeeft of deze
elementen al dan niet vloeiend in elkaar overgaan [3].
Door toekenning van een lijncode legt de opnemer vast,
hoe de opgenomen detailpunten met elkaar moeten
worden verbonden. De codes die hij ter beschikking
heeft, zijn (zie fig. 4):
boog. Op een cirkelboog dient minstens één tussen-
punt te worden opgenomen;
- lijncode 5: code voor een rechthoekige aanzet van
een zijgevel van een gebouw;
- lijncode 6: code voor een scheefhoekige aanzet van
een zijgevel van een gebouw. De lijncodes 5 en 6
worden gebruikt in projecten, bijv. de GBKN-Bra-
bant, waar alleen de voorgevel van de gebouwen
wordt opgemeten. De aanzetten worden, gezien van
uit de meetrichting, naar links opgericht; de lengte
van de aanzetten wordt per project gekozen;
- lijncode 7: code voor een puntobject. De meting van
een lijnobject kan worden onderbroken door het tus
sentijds opnemen van een puntobject;
- lijncode 8: code voor het sluitend maken van een lijn
object. Door toekenning van deze lijncode wordt het
betreffende detailpunt rechtlijnig verbonden met het
eerst-opgenomen detailpunt van het lijnobject.
Classificatiecodes
Bij de gegevensinwinning in het veld en op kantoor zul
len de terrestrisch gemeten of de gedigitaliseerde topo
grafische objecten naar de aard moeten worden geclas
sificeerd. Hierbij is van belang, dat de te hanteren classi
ficatiecodes voor de opnemer logisch en overzichtelijk
zijn. Er is gekozen voor een tweecijferige code, waarbij
het eerste cijfer de hoofdklasse aangeeft. Bij de object
classificatie gegevensinwinning worden de volgende
hoofdklassen onderscheiden:
- bebouwing;
- verharding;
- water;
- terreinafscheiding;
- grondslag;
- overige topografie;
- tekst;
- symbool.
Bij verwerking van de gegevens met het Systeem Detail
meting '76 worden de bij de gegevensinwinning gehan
teerde klassen automatisch omgezet naar de klassen
voor lijn- en puntobjecten van dit systeem. Het classifi
catiestelsel van het systeem, zoals dit aan de rechterzijde
van het formulier elementen (zie fig. 2) staat vermeld, is
hiertoe uitgebreid met klassen voor topografische objec
ten. Deze uitbreiding is gerealiseerd, zonder dat de
bestaande klassen zijn aangetast.
In fig. 5 zijn achtereenvolgens vermeld de classificatie
code gegevensinwinning, de klassebenaming voor topo
grafische objecten en de classificatiecode Systeem De
tailmeting '76. De in de hoofdklassen 80 en 90 (teksten
en symbolen) opgenomen semantische informatie zal op
kantoor via digitalisering worden ingebracht.
Fig. 4. Voorbeeld gebruik lijncodes.
lijncode 1code voor een beginpunt van een object.
Dit beginpunt kan zowel op een rechte als op een cir
kelboog liggen;
lijncode 2: code voor een niet-vloeiende overgang
(knikpunt) tussen twee rechten, tussen een rechte en
een cirkelboog of tussen twee cirkelbogen;
lijncode 3: code voor een vloeiende overgang raak
punttussen twee rechten, tussen een rechte en een
cirkelboog of tussen twee cirkelbogen;
lijncode 4: code voor een tussenpunt op een cirkel-
4. Gegevensinwinning
In hoofdstuk 3 werd al aangegeven, dat de registrerende
tachymeter een bij uitstek geschikt instrument is voor
het terrestrisch opnemen van grote puntenvelden. Bij de
opzet van de methode lijncodering is er dan ook van uit
gegaan dat de meting van topografische objecten met
een dergelijk instrument wordt uitgevoerd. Na het uit
lezen van het bijbehorende geheugenmedium kan zon
der verdere pons- en codeerwerkzaamheden een proef-
kaartering worden gemaakt, als visuele controle van de
opgenomen objecten.
NGT GEODESIA 84
203