<w -
ningsprogramma (zie fig. 10). Hierin zijn alle richtingen,
georiënteerd op de achterrichting, met hun alfanume
rieke code compact opgenomen. Deze rekenfile wordt
op floppy-disk aan NS afgeleverd, vergezeld van de om
schrijving van de gerealiseerde NS-hoofdpunten (bouten
in kunstwerken en gebouwen).
d. Vereffening en toetsing
NS beschikt over een eigen programmasysteem voor
vereffening en toetsing van meetkundige grondslagen.
Nadat de van de firma verkregen meetgegevens zijn in
gevoerd via floppy-disk, worden in een interactief vraag-
en antwoordspel de voor de berekening nodige verdere
gegevens ingevoerd. Dit betreft de volgende zaken:
7. Tekstregel
Aan het begin van het op te bouwen bestand kan een
tekstregel worden geplaatst, met daarin een omschrij
ving van de betreffende grondslag, een opdrachtnum
mer, een archiefnummer, e.d. Deze tekstregel wordt
ook steeds boven de uitvoer van de meetgegevens en de
berekende coördinaten afgedrukt.
2. Beslissingscodes
Ten behoeve van de herkenning van de meetgegevens
door het programma en de rekenwijze worden een aan
tal beslissingscodes opgegeven, te weten:
- Soort lengtemeting: lengtegetalmeting of pseudo-
lengtemeting.
- Structuur van de meetgegevens: de meetgegevens
kunnen op twee manieren zijn verkregen, namelijk
door handmatige registratie of met behulp van een
zelfregistrerende tachymeter. In het laatste geval zijn
de meetgegevens op een andere manier opgeslagen
en kunnen bijvoorbeeld toeslagcodes in de meting
voorkomen, terwijl in een handmatig verkregen waar-
nemingslijst „slechts" richtingen en afstanden voor
komen.
- Correctie voor de stereografische kaartprojectie: het
programma heeft de mogelijkheid automatisch deze
correctie op de berekende coördinaten toe te passen.
- Standaardellipsen: in het programma is een subrou
tine opgenomen, waarmee de mogelijkheid wordt ge
boden van de berekende punten standaardellipsen te
laten berekenen.
3. Standaardafwijkingen
Ten behoeve van de vereffening en toetsing kunnen
parameters voor drie standaardafwijkingen worden op
gegeven, te weten voor:
- de richtingsmeting: of
- de lengterichting: of
- de centrering: of
Gezien het feit dat de lengtes van de zijden van veel
grondslagnetten nogal variëren, en omdat van de ver
onderstelling wordt uitgegaan dat de standaardafwijkin
gen van waarnemingen mede afhankelijk zijn van de zij
delengte waarlangs die waarnemingen zijn verricht, wor
den definitieve standaardafwijkingen voor de lengten en
richtingen berekend volgens de volgende formules
(L is de zijdelengte):
°s (cm) l/oflcm) 0 (l50o) 2 öf (cm,
292
Zie ook fig. 11. Bij NS worden voor registrerende tachy-
meters: of 5 dmgr; of 0,5 cm genomen, en voor
of 0,3 cm.
dmgr
20--
10--
350 500
1000
1500
(m)
cm
1--
O
O's
500
1000
(m)
Fig. 11. De standaardafwijkingen van richtingen en lengten, afhan
kelijk van de zijdelengte.
4. Meetgegevens
Met behulp van het programma kunnen eventueel waar
nemingen worden toegevoegd en verwijderd.
5. Aansluitpunten
Van de bij de aansluiting te gebruiken punten moet het
puntnummer met de coördinaten worden opgegeven en
kan bovendien een omschrijving van het betreffende
punt worden toegevoegd. De puntnummeraanduiding
mag alfanumeriek van vorm zijn (max. 8 posities).
6. Rekenbasis of gemiddelde lengte
Aangezien de berekening volgens het tweede standaard
vraagstuk plaatsvindt, moeten benaderde coördinaten
worden berekend of opgegeven.
Het programma kent twee mogelijkheden om aan bena
derde coördinaten van de grondslagpunten te komen.
De eerste is de meest rechtstreekse, namelijk het in
voeren van deze coördinaten. De tweede mogelijkheid is
om ze met behulp van de meetgegevens te laten be
rekenen.
In het eerste geval moet een geschatte gemiddelde zijde
lengte worden opgegeven. Daarna kunnen punt voor
punt coördinaten worden opgegeven.
Als de benaderde coördinaten aan de hand van de inge
voerde meetgegevens worden bepaald, dan moeten
twee grondslagpunten worden opgegeven die als reken-
basis kunnen fungeren. Daarna wordt door middel van
codes aangegeven op welke manier de benaderde coör
dinaten kunnen worden berekend. Hiervoor staan drie
elementaire constructies ter beschikking, waarmee een
punt wordt berekend uit twee reeds berekende punten
en waarnemingsgrootheden. Meestal wordt bij de eerste
fase-vereffening gebruik gemaakt van de mogelijkheid
om het programma benaderde coördinaten te laten bere
kenen. Bij de tweede fase-vereffening worden de coördi
naten na de eerste fase als benaderde coördinaten ge
bruikt. De volgorde waarin de verschillende punten wor-
NGT GEODESIA 84