schaal 1 500, waarna de naverkenning door NS is ge daan, evenals het maken van de calque en het verkleinen naar schaal 1 1 000. Hoewel de proef op zich geslaagd mocht worden genoemd, schrok men toch terug voor de alles bij elkaar vrij hoge kosten die uitbesteding met zich mee leek te brengen. Er werd overwogen of aankoop van stereoscopische uitwerkapparatuur niet veel econo mischer was. Op grond van een aantal bedrijfskundige overwegingen is het daar echter niet van gekomen. Ten eerste de (zeer) hoge aanschafkosten van dergelijke apparatuur, ten tweede het feit dat men geen personeel in huis had dat met dergelijke apparatuur kon werken, en vervolgens het overcompleet raken van de apparatuur, als de her- kaartering na een jaar of tien zou zijn voltooid. Vanuit deze impasse werd de gedachte geboren eens na te gaan wat met enkelbeelduitwerking zou kunnen wor den bereikt. Een aantal proeven leerde dat hiermee goe de resultaten konden worden bereikt. Over dit procédé, dat nog steeds wordt toegepast, zal te zijner tijd een apart artikel aan dit tijdschrift worden aangeboden. In de jaren '70-'75 zijn op deze wijze een aantal lijnen in kaart gebracht. Helaas was er toen zo weinig personeel beschikbaar voor dit werk, dat het resultaat na enkele ja ren slechts een magere 100 km was. Inmiddels was wél heel duidelijk geworden dat de fotogrammetrie de beste kans bood op een snelle herkaartering, indien mankracht en/of geld voor uitbesteding beschikbaar waren! De snel toenemende vraag naar kaarten ten gevolge van de am bitieuze uitbouw van het spoorwegnet en de daarmee samenhangende talrijke werken in het bestaande net, gaven de doorslag. Men stelde zich ten doel de herkaar tering in 10 a 12 jaar te voltooien. Om na die periode niet over te veel personeel te beschikken, en omdat de enkel beelduitwerking lang niet voor het gehele spoorwegnet geschikt is, werd er voor gekozen een kwart gedeelte zelf uit te voeren (met het enkelbeeldprocédé) en drie kwart uit te besteden. Daar ook de kaartinhoud is „opgeschoond" en de kaart een moderner en strakker aanzien heeft gekregen, is het de bedoeling te zijner tijd ook de reeds terrestrisch her meten kaarten uit de periode '46-'70 fotogrammetrisch in kaart te brengen. Door middel van een strak produk- tieschema en een goede samenwerking met de inge nieursbureaus die de paspunten, de fotovluchten en het kaartwerk leveren, wordt elk jaar de geplande hoeveel heid kaartwerk tot stand gebracht; sinds 1978 bedraagt deze ongeveer 200 km per jaar. In dit tempo zal de NS- beheerkaart in 1987 gereedkomen; daarmee is dan een derde generatie spoorwegkaarten voltooid. Het ontwerpen van de hierboven omschreven metho diek, de begeleiding van de proefnemingen en de op bouw van de benodigde contacten met het fotogramme- trische bedrijfsleven zijn in sterke mate het werk geweest van wijlen J. AH. Verheij. 3. Vormgeving van de beheerkaart De schaal van de beheerkaart van NS is vanaf het begin 1 1 000 geweest. Alhoewel aan het begin van de jaren '70 een deel van de emplacementen zowel op 1 1 000 alsook op 1 500 zijn uitgebracht ten behoeve van spoor- ontwerpen, is men hiervan toch teruggekomen. De overzichtelijkheid van met name grote emplacementen is bij 1 1 000 veel beter dan bij 1 500. De kaart is, net als bijvoorbeeld rivierkaarten en wegen kaarten, een strookvormige eilandkaart die in principe een lengte van 1 km en een gemiddelde breedte van 60 a 80 m weergeeft. Deze breedte betreft de baanvakken buiten de grote stations en bestaat uit het gedeelte tus sen de eigendomsgrenzen en een strook ter weerszijden van 10 a 15 m. De emplacementen zijn uiteraard breder, waarbij ook vaak een groter gedeelte buiten de NS-grens wordt gekaarteerd om een beter overzicht te hebben van de ligging van een station ten opzichte van de omringen de bebouwing. Zo wordt ook te allen tijde het stations plein volledig in kaart gebracht, ook als het geen eigen dom van NS is. Voor de bladindeling staan een aantal standaardforma ten ter beschikking, waarin voor de „lijnkaarten" meestal de Z-formaten worden gebruikt, en wel formaat 5Z (93 x 29,7 cm) en 6Z (111 x 29,7 cm), terwijl het 7Z- formaat (129 x 29,7 cm) wordt gebruikt voor lange smal le emplacementen. Voor de grotere emplacementen worden de S-formaten gebruikt, nl. S2 (129 x 42 cm) en S4 (129 x 59,4 cm), en bovendien de A-formaten. Zoals gezegd, wordt ernaar gestreefd bladen met 1 km spoor baan te maken (6Z-formaten). Enkele omstandigheden kunnen echter dwingen tot het gebruik van andere leng tes en formaten; ten eerste is de lengte van een spoorlijn tussen twee knooppunten lang niet altijd een heel aantal kilometers, zodat daardoor minstens één korter blad ont staat; ten tweede kan een hectometer (bladgrens!) mid den in een belangrijk object vallen, zoals een overweg, een brug, een tunnel of een „wisselstraat". Het wordt vermeden een bladgrens door dergelijke objecten te leg gen. Ten derde moeten stations bij voorkeur in hun ge heel op één blad worden afgebeeld, en grotere stations op twee of meer bladen, zodanig dat niet een klein deel van het emplacement op een „lijnblad" valt. Bovengenoemde omstandigheden verstoren het „1 000- ritme" bij de bladindeling nogal eens. De oplossing is dan terug te gaan naar een lengte van 900 of soms zelfs 800 m op een 5Z-formaat, daar het veel langere 7Z- formaat (1,29 m) om archieftechnische redenen zo min mogelijk dient te worden gebruikt, voor lijnbladen zelfs in het geheel niet. Digitaal of analoog? Voor de NS-beheerkaart is om de volgende redenen ge kozen voor een met de hand getekende analoge kaart: a. Bij de aanvang van de fotogrammetrische herkaar tering rond 1975 was digitale kaartvervaardiging al wel mogelijk, maar nog lang niet zo verfijnd als heden ten dage, en de uiteindelijke resultaten van enkele proefnemingen waren tamelijk teleurstellend (Breda en Blerick). b. Het kartografisch aanzien van een door een plotter getekende inkttekening kan niet of nauwelijks wed ijveren met een met vakmanschap getekende hand calque. Ook heden ten dage nog zijn de resultaten van inkten op een plotter, zeker bij schalen 1 1 000 of kleiner, vaak onvoldoende. Graveren geeft wel goede resultaten, maar van de gravure moet dan weer een fotografische calque worden gemaakt, ter wijl dan bij kaartrevisies in de fotografische emulsie moet worden geradeerd. De z.g. „wash-off" film, waarbij dit probleem is opgelost, was in 1975 nau welijks bruikbaar, doordat er nog geen „processors" voor dit type film waren. Bovendien heeft positief graveren het nadeel, dat met etsende inkt moet wor den gewerkt, zodat raderen vrijwel onmogelijk is, en dus ook hier een fotografische calque moet worden vervaardigd. NGT GEODESIA 84 295

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 13