ma gewijd paper [2] behandeld, waarin echter eveneens uitsluitend de theoretische aspecten worden belicht. Aangezien het systeem inmiddels is gerealiseerd en in praktijk genomen (of, in spoorse termen: ,,in dienst is gesteld"), en reeds op een aanzienlijke hoeveelheid land meetkundige realisering kan worden teruggezien, lijkt het niet overbodig om nu ook de Nederlandse vakgeno ten op de hoogte te brengen van deze technisch fascine rende ontwikkeling, die bovendien een nieuwe toepas sing van de landmeetkunde betekent. Dit artikel zal de hoofdlijn van de theoretische achtergrond nog even in herinnering roepen, maar vooral veel aandacht besteden aan het landmeetkundige produktieproces en de auto matisering daarvan. 2. Probleemstelling: het corrigerend stoppen van spoor in bogen Spoor in ballastbed ondergaat een voortdurend proces van horizontale en verticale deformatie. De snelheid daarvan hangt af van een combinatie van zeer verschil lende factoren, zoals het soort ballastbed (grind of steenslag), de stabiliteit van het baanlichaam en de ondergrond daarvan, de zwaarte van de spoorconstruc- tie zelf (NP 46; UIC 54; UIC 60; hout of beton) en vooral de verkeersbelasting, naar type (hoofdzakelijk trein stellen of ook veel E-locomotieven) en naar gewicht (in Nederland tot 30 miljoen ton per jaar). Omdat deformatie van de spoorgeometrie de slijtage van het rollend materieel en van de spoorconstructie zelf be vordert, en op den duur zelfs de veiligheid in het gedrang brengt (ontsporingen!), worden de sporen periodiek te ruggebracht in een ideale, althans regelmatige, positie. Dit gebeurt door middel van machines die zijn uitgerust met een hydraulische inrichting, waarmee het ballastbed wordt doortrild („gestopt") en tegelijkertijd het spoor horizontaal, verticaal en in bogen, qua verkanting, in een bepaalde ligging wordt gebracht. Dit proces wordt uitge voerd bij elke dwarsligger en gestuurd door een meet- en regelsysteem op basis van „mechanische uitlijning", een strak gespannen staaldraad van het voorste naar het achterste punt van de machine dient daarbij als referen tielijn (zie fig. 1 en 2). 'm3 werkrichting Fig. 2. Het principe van de stopmachine: hydraulische correctie door H op basis van mechanische uitlijning met meting van m, en m2- Indien met externe sturing van het voorste punt v: .corrige rend stoppen". Indien deze werkwijze zonder meer wordt toegepast, worden de onregelmatigheden alleen „uitgesmeerd" binnen de lengte van de machine; dit wordt nivellerend stoppen genoemd. Indien bovendien het voorste punt van de draad door externe gegevens wordt gestuurd over een bepaalde vooraf gedefinieerde lijn, spreken we van corrigerend stoppen. Een belangrijke ontwikkeling in de techniek van het me chanisch stoppen was de introductie, rond 1975, van de laserdetectie voor de sturing van het voorpunt. Een in de as van het spoor opgestelde laserstraal representeert de ideale spoorligging en wordt aan het front van de machi ne opgevangen door een groep fotocellen, die door een servomechanisme voortdurend wordt gecentreerd op de laserstraal (zie fig. 3). Voor spoor in rechtstand is dit een prima oplossing, maar in bogen is dit uiteraard niet zon der meer toepasbaar; en juist in bogen komen de groot ste deformaties voor. hart machineS as spoor J draad (W) servomotor fotocellen -3] laser servomotor werkrichting Fig. 3. Sturing van het voorste punt van de draad door laserdetec tie. S is de afstand tussen as spoor en draad laserstraal ge wenste as spoor). In deze lacune voorziet een door de afdeling Mechanisch Spooronderhoud en de sector Geodesie van NS geza menlijk ontwikkeld systeem, het DRIVER-systeem (dri ving by externel reference). De machinetechnische com ponent van dit systeem behelst, dat de lasergestuurde stopmachines worden uitgerust met een nauwkeurige „tacho" en een boordcomputer met cassette-invoer. Het principe van het systeem wordt geïllustreerd in fig. 4. Het servosysteem bepaalt weer de afstand S tus sen de in een koorde van de boog opgestelde laserstraal en de as van het spoor. De op dezelfde plaats geldende afstand p (t) tussen koorde en boog wordt door de boordcomputer berekend (geïnterpoleerd) uit de met een 10 m-interval gegeven p-waarden en de door de tacho gemeten afgelegde weg t. De te realiseren spoor- correctie bedraagt dan p(t) St. Als referentiepunten voor het opstellen van de laser worden de portaalmasten gebruikt. Fig. 1. Stopmachine. 302 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 22