J dat de mogelijke fout van het realiseringsdeel in totaal 4 mm bedraagt, dan blijft er voor het geodetische deel cd g een ruimte over van: l'C,; ,1 4 Het overstapcriterium Zodra de machine ongeveer twee derde deel van een sectie heeft afgelegd, wordt de laser naar voren ver plaatst naar het volgende referentiepunt (in fig. 7 van 2 naar 3), en opnieuw gericht met behulp van de uitzet- maat m2De detector wordt ondertussen verplaatst over v (berekend uit de tracélijn en de twee koorden). Hierbij ontstaat de „overstapdiscrepantie": yL (a - A) - 3 (5| 2ra_ v(t)) - y (M, - 2M2 S) (2) route laserdetector gemeten punt Fig. 7. Het overstapcriterium. (door het machineproces) gestelde eisen! In de crite riumgrootheden komen echter volgens (2) en (3) uitslui tend korte afstanden voor de n^ zijn in het algemeen kleiner dan 3 meter, de p(t) kleiner dan 1 meter en volgens Baarda's leer der Schrankingstransformaties [3] zijn kleine afstanden tussen vereffende punten, evenals hoeken en lengteverhoudingen, invariante grootheden; hun grenswaarden zijn dus niet afhankelijk van de keuze van een S-basis. Nu komt echter de tweede complicatie te voorschijn. De korte afstanden m, en p(t) zijn geen afstanden tus sen punten van het betreffende net, maar tussen derge lijke punten enerzijds en punten van de tracélijn ander zijds (de rrij), dan wel tussen tracélijn en koorde (de p(t)). Zie ook fig. 6 en 7. De hierboven genoemde stelling van Baarda is in dit geval niet zonder meer van toe passing. Deze complicatie kan uit de weg worden ge ruimd door te bewijzen dat de punten op de tracélijn, de T-punten, zich op dezelfde wijze gedragen in een schrankingstransformatie als de „gemeten punten", d.w.z. de referentie- en dwangpunten van fig. 8. Dit be wijs, dat de liefhebber kan vinden in [1] en [2], is geba seerd op de wijze waarop volgens het NS-algorithme de tracéparameters p' (dat zijn boogstralen en lengtes van rechtstanden, clothoïdes en cirkelsegmenten) worden berekend uit sluittermen gs van tracévoorwaarden (on der meer de dwangpuntsvoorwaarde). In een iteratief proces worden correcties voor de tracéparameters be paald uit de sluittermen volgens: „j (n) j(n-1 s(n—1>1 (3) De eis aan het geodetische deel, co:g (m„ m2, m3, v(t)) luidt: |Vc I 6 mm 1 ~og 4. Toch een theoretisch zijstapje De criteriumgrootheden cd;g en c0;g zijn afgeleide groot heden van de coördinaten van het gemeten puntenveld. Uit deze criteria 4 mm; 6 mm) moeten nu criteria voor de coördinaten zelf worden afgeleid, en daaruit kan dan tenslotte de gewenste sterkte van het te meten net worden bepaald. Het stochastische proces wordt sche matisch weergegeven in fig. 8. Hierin doen zich twee complicaties voor. De sluittermen zijn functies van de dwangpuntcoördina- ten Xd, Yd; dit betekent in een differentieformule voor de parameters: f 9qS If AX. 1 (4) &PJ 3pJ 3x.;3y„ AX^j AY De parameters leggen de vorm en de grootte van het tra cé vast; het tracé wordt door twee punten, A en B (dit zijn bijvoorbeeld de eerste twee dwangpunten) vastge legd in het coördinaatstelsel (fig. 9). De coördinaten van een tracépunt T zijn dus een functie van de parameters en van de coördinaten van A en B: A IX T A IY «AH5 (5) PROCESFASEN meting vereffening en toetsing koordinaten van koordinaten van dwangpunten d referentiepunten tracéparameters uitzetgegevens kriter lumgrootheden GROOTHEDEN PRECISIE en BETROUWBAARHEID a (a prion) ll netfiguratie X Y X Y eJ m, pftl Sd.9 «o.s |7X| |VY| l'Sdal I'-o.qI Fig. 8. Overzicht van het landmeetkundige proces. o dwangpunten tracépunt Fig. 9. Tracélijn. Ten eerste zijn de grenswaarden van de vereffende coör dinaten afhankelijk van de willekeurige keuze van een schrankingsbasis.Dit mag zich uiteraard niet manifeste ren in de grenswaarden van de eindgrootheden, |vc|, die immers dienen als criteriumgrootheid voor de extern Door de parameters te delen door de lengte LAB wordt overgegaan op dimensieloze parameters p'0 j (6) laser 304 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 24